Hendrik (Han Henri) de Booy (1867-1964).

Children

  • Hendrik Thomas de Booij (1898-1976).
  • Alfred de Booij  (1901-1997).
  • Olga Emily de Booij  (1905-1960).
  • Engelien de Booij (1917).

Career

1901 approx. Photo: Hilda Gerarda de Booy-Boissevain (1877-1975), Hendrik Thomas (Tom) de Booy (1898-1976) and Hendrik (Han Henri) de Booy (1867-1964)

  • 10-03-1906: Zuiderzee near Valkeveen, The Netherlands: Photographer of Gustav Mahler with friends at Zuiderzee.
  • 27-12-1909: Amsterdam: Married 12,5 years.

27-12-1909: Copper wedding party in the Royal Concertgebouw, Amsterdam, the Netherlands.

1910-1920. Hendrik (Han Henri) de Booy (1867-1964) on his yacht. Gustav Mahler (1860-1911) called him ‘der sympathische Seeheld’ (the sympathetic see hero) a reference to the Booy’s former career with the navy.

11-04-1913 Members of the board of the Royal Concertgebouw. Photo taken on the occasion of the 25th annniversary. From left to right: Jan Dudok van Heel (1867-1930)Henricus Joannes van Ogtrop (1866-1914)Richard van Rees (1853-1939)Gerrit Hendrik de Marez Oyens (1811-1883)Hendrik (Han Henri) de Booy (1867-1964) and Hendrik Freijer (1876-1955). In the back a etching of Gustav Mahler (1860-1911) by Emil Orlik (1870-1932).

09-09-1964 Obituary Hendrik (Han Henri) de Booy (1867-1964).

Archive family de Booij / Booy (Dutch)

Fragmenten uit de herinneringen en dagboeken van Hendrik de Booij, die direct betrekking hebben op het Concertgebouw in de periode, toen Hendrik de Booij van 1904-1905 administrateur was en daarna van 1905 tot 1938 bestuurslid . Ook zijn enkele fragmenten daarna opgenomen tot 1957.   

1904-1906

19 januari 1904. Hendrik de Booij benoemd  tot administrateur van het  Concertgebouw. 24 januari 1904. Voorgesteld aan het orkest door het Bestuur 4 februari en  5 februari in functie kunnen treden. (zie aanhangsel: bestuur Concertgebouw met orkest).29 februari. De heer de Booij deelt mede dat hij van de diensten van den heer Spoor en van mejuffrouw Meyboom op het kantoor geen gebruik meer zal maken en hij dus – in overleg met het Bestuur – deze beiden reeds eervol ontslag heeft gegeven. In verband met het nieuwe reglement herhaalt het Bestuur dat het de dagelijkse exploitatie aan den heer de Booij opdraagt en zich door dezen laat vertegenwoordigen. 4 oktober. De heer de Booij had een memorie ingediend inhoudende verschillende bezwaren tegen zijn tegenwoordige functie. De gegrondheid wordt erkend en den heer De Booij zal worden aangeboden in het Bestuur te treden als gedelegeerd lid. Er kan dan een administrateur direct onder hem benoemd worden. Het door dezen te genieten salaris wordt in mindering gebracht van het door den Heer de Booij te genieten salaris.27 december. De heer Freyer krijgt de titel Adjunct-administrateur. De heer De Booij deelt nu zeer belangrijke zaken mede over het te vormen pensioenfonds. Het blijkt dat het doenlijk zal zijn om tegen een jaar!. premie van f 7 à f 8000.- een pensioen van circa f 400 te geven op 65 jarige leeftijd.       

Hendrik  Freyer, administrateur Concertgebouw

12 jan. 1905. Alsnog komt aan de orde de zaak ” De Booij”. Z. E. de Min. van Marine heeft hem aangeboden een leerstoel te bezetten in de Geschiedenis der Krijgskunde. Aanvankelijk had die betrekking hem toegelachen, doch per saldo voelt hij dat zijn plaats niet is Nieuwediep. De hoofdzaak is echter de pecuniaire quaestie (…) Toen hij den Hr.Freyer als hulp voorstelde en aanbood om f 1000.- van zijn salaris aan hem af te staan had hij er zich eigenlijk geen rekenschap van gegeven dat hij die f1000.- niet kon missen. Besloten wordt den Heer de Booij die verhooging toe te staan en hem er op te wijzen dat al kunnen wij van hem natuurlijk geen belofte vergen, wij toch het vertrouwen hebben dat hij ons niet ineens in de steek zal laten en dat hij zal trachten bij ons te blijven.

6 maart De heer De Booij stelt voor het Fondsconcert op 29 april te doen vervallen en te vervangen door een Muziekfeest op 12 en 13 Mei ten bate van het Pensioenfonds, een en ander in verband met een lijvige studie omtrent dit fonds aan het bestuur toegezonden. 22 mei. De Voorzitter constateert het succes van het Muziekfeest met een netto bate van 11000 gulden.

5 februari 1906. Stichtingsakte pensioenfonds tot stand gekomen. Eind 1906 werd de Booij aangesteld als secretaris van de NZHRM, trad hij af als administrateur van het concertgebouw, in welke betrekking hij door Freyer werd opgevolgd. Hij bleef echter bestuurslid. (Uit de notulen van het Concertgebouw bestuur)

Het Concertgebouw begin vorige eeuw.

1904

17 dec. Groote agitatie. Mengelberg ziek geworden. Toonkunst zal daarom gedirigeerd worden door Heuckeroth. Plotseling komt bericht dat Mengelberg toch zal dirigeren. Charles (Boissevain, zwager van Hendrik de Booij) woedend. Springt op z’n wiel, zegt dat hij “alle vriendschapsbanden met Mengelberg gaat verbreken” en verdwijnt richting Sillem( J. Sillem bestuurlid Concertgebouw). 

Willem Mengelberg rond 1905 (foto’s H. de Booij)

Charles E.H.Boissevain bestuurslid Concertgebouw

1906

14 juli. Kwestie Alberdingk Thijm. Hij daagt mij uit tot een duel.

(Alberdingk Thijm (schrijver, 1864-1952, pseudoniem: Lodewijk van Deyssel) voelde zich beledigd door een opmerking van mijn grootmoeder en eiste daarvoor genoegdoening, maar mijn grootvader vond dat hij deze zaak maar met haar moest uitpraten en ging niet op de uitdaging in. Deze kwestie veroorzaakte enige opschudding in concertgebouwkringen, maar mijn grootouders schijnen het geval nogal kalm opgevat te hebben en zeiden dat Van Deyssel kennelijk overspannen was.  In het dagboek van mijn grootvader H. de Booij van 17 september 1956 is over dit duel nog iets meer bekend geworden zie hier de tekst uit het dagboek:17 september.” Tom (zoon van Hendrik de Booij) heeft een brief van Chré (Chré de Booij, priester,neef van Hendrik de Booij) gekregen die hem in kennis brengt met een bericht in een rooms blaadje waarin het bericht staat dat in [1906} de gepensioneerd luitenant ter zee 1 e klasse H. de Booij is uitgedaagd door den dichter Van Deyssel op grond van een belediging welke hij heeft ondervonden van Mengelberg en Diepenbrock. Hij (v. Deyssel) sloeg op het Rokin de hoed van Diepenbrocks hoofd en daagde daarop H. de Booij uit hem met de blanke sabel genoegdoening te geven wegens de belediging hem aangedaan. Ik antwoordde dat ik die uitdaging niet aanvaardde, maar ik weet niet meer in welke woorden ik dit deed. Ik kan mij niet herinneren dat ik Van Deyssel beledigde. Zijn uitdaging heb ik vernietigd en ik bezit geen klad van het antwoord).

Portret van Lodewijk van Deyssel, door Haverman (1903)

Opmerking van E. P. de Booij (dochter van Hendrik de Booij) bij deze passage uit het dagboek : “Het familieverhaal luidde, dat mijn moeder tijdens een koorrepetitie een brutale opmerking had gemaakt toen Van Deyssel deze de sopranen had becritiseerd. Van Deyssel eiste dat mijn vader daarover excuses zou aanbieden, die echter meende dat dit een zaak van zijn vrouw was en hij niet kon beoordelen wie gelijk had, daar hij er niet bij was geweest. Van Deyssel had de tekst geschreven van een cantate die uitgevoerd zou worden door het Toonkunstkoor. Het verhaal van de hoed herinner ik mij andersom: Diepenbrock zou Van Deyssels hoed hebben afgeslagen. Iedereen bemoeide zich met de zaak: Vaders zwager Charles Boissevain zei in die tijd tegen hem op het terras van Americain “Dit is misschien wel je laatste biertje”. Van mijn vader rest alleen een lakonieke aantekening uit 1906:”Kwestie Alberdingk Thijm. Hij daagt mij uit tot een duel”. Volgens zijn Herinneringen is Van Deyssel in een open rijtuig naar huize De Booy gegaan om hem uit te dagen, zich daarbij zeer romantisch voelende. )

Foto door H. de Booij genomen tijdens een wandeling langs de Zuiderzee, dichtbij Valkeveen in 1906, Staand v.l.n.r. Alphons Diepenbrock, Gustav Mahler, Willem Mengelberg,  zittend v.l.n.r Tilly Mengelberg-Wübbe, Hilda de Booij-Boissevain, Nella Hissink-Boissevain, Marie Boissevain-Pijnappel.

Mengelberg, Mahler en Diepenbrock, bij Ankeveen 1906 (Foto H. de Booij)

1908

Mengelberg in een bestuursvergadering in maart 1908 .” Moskou eerst afspreken. 20.000 roebels voor 8 concerten. Hamburg laten loopen 10 concerten f 1500 per concert. 18 concerten 40.000 a 50.000 gulden – ik moet zorgen dat ik op mijn ouden dag rond kom f 10.000 geeft u mij meer, dan dirigeer ik 60 concerten. Ik wil heel graag hier blijven, maar u moet begrijpen dat het voor mij heel moeilijk is. Ik ben bijna 40 jaar. Wat mij geboden wordt niet zoo heel gunstig. Had gedacht het pensioen komt extra er bij anders kan ik het zelf wel betalen. Hier ben ik 15 jaar, heb moreel iets verdiend.” ·

1909

27 nov. Vandaag bij Oyens ( H.J. de Marez Oyens bestuurslid Concertgebouw 1882-1914)  geweest om over Mengelberg te spreken. Het is een moeilijk ding, de omgang met onzen Willem Mengelberg. Van Ogtrop (H.J.van Ogtrop bestuurslid Concertgebouw 1903-1914) is daarvoor allerminst geschikt. Ik zal trachten een vergadering te krijgen in het Concertgebouw na het concert van morgen en Oyens moet er bij zijn om Ogtrop in toom te houden. Hedenavond uitvoering Toonkunst, Ein deutsches Requiem van Brahms en het Te Deum van Diepenbrock. Diepenbrock heeft het Te Deum omgewerkt, de instrumentatie zwaarder gemaakt en is er nu gans niet mee tevreden. ‘t Werk van een jaar of langer.

29 nov. Gisteren ‘s middags concert en ‘s avonds weer D. Requiem en Te Deum. Wat te veel muziek. Mevr. Noordewier zong schitterend, mooier dan ik ooit gehoord had. Er is veel meer gevoel in hare stem gekomen.                                                                 

Aaltje Noordewier- Reddingius zangeres (1868-1949)

Na het concert met Mengelberg en de solisten etc. op de solistenkamer conferentie over het Pensioenfondsconcert. Onze  Willem wordt dan vooral door mensen als Mevr. Beukers  aanbeden. Lieve Willem mag toch vooral niet werken, lieve Willem mag zich niet teveel inspannen enz. Het is geen wonder dat zo’n man onhebbelijk wordt. Ik bestelde 2 flessen champagne en wij dronken op zijn gezondheid en wensten hem een goede reis naar Rusland. Vader en moeder Mengelberg waren er ook bij.

30 nov. Gisteren W. Mengelberg naar Frankfurt, komt niet hier terug voor na afloop van zijn Russische reis. De Hagenaars krijgen 2 concerten, Rasse als dirigent en in de andere steden en A’dam dirigent Dopper.

30 nov. Mevr Thomberg is het huis van Diepenbrock binnengedrongen en heeft hem hartstochtelijk omhelsd – dat het zo klapte – wegens het Te Deum. Ze is een brok natuur , die mevr Thomberg, maar ik hoop dat zij mij nooit uitkiest voor haar omhelzingen. Veel kans is er niet op omdat ik geen Te Deums maak. Vanavond eten bij Fons Diepenbrock..

1 dec. Gisteravond juist op tijd om 6 uur bij Diepenbrock. Hilda kwam iets later. Daar gegeten met de dames Ament, die een reis naar Indië gaan doen. Zeer gezellig. Diepenbrock vindt de kwestie Kuyper heel onbelangrijk. Vindt het heel natuurlijk dat hij een decoratie aan Lehmann heeft gegeven voor .  

f 10.000 (langs een omweg), immers partij belang is bij hem staatsbelang. (De z.g lintjes kwestie, Abraham Kuyper, toen minister van Binnenlandse Zaken, zou hebben bevorderd dat R.Lehmann, die geld in de partijkas van de Antirevolutionairen had gestort, een ridderorde kreeg),

1910

24 jan Gisteren gegeten bij Van Rees gasten Hilda, Mengelberg (Tilly ziek) ,hr en mevr Pierson, het jongemens Piet (geëngageerd met Jo van Rees), hr en mevr.Van Ogtrop. Deze laatste in een bessensapkleurige zijden japon van minstens f 400.-, het haar op zijn grieks boven haar weinig grieks profiel. Ik zat natuurlijk weer naast haar. Mengelberg ging met ons naar huis en wij rookten ettelijke sigaren en dronken lekkere Moezelwijn, Erdener Auslese tot 2 uur. Mengelberg zou heel wat aardiger zijn zo hij niet zulk een kolossale hoeveelheid eerbied voor zichzelf en zijn kunnen had, ook praat hij erg graag over geld, over wat meer geld verdienen. Ik gun het hem graag, maar hij moet er niet voortdurend zwaar over boomen. Wat zal het Concertgebouw doen als Mengelberg weg gaat?                               

V.l.n.r. Richard van Rees (1853- ?) bestuurslid en voorzitter Concertgebouw van 1913-1922), Willem Mengelberg (1871-1951),dirigent  Concertgebouw (1895-1945)

15 juni Henri Polak geeft een concert op 21 juni in de tuin van het Concertgebouw. Hij wilde de Internationale laten spelen als slot der Jubelouverture. Dit is door het Bestuur geweigerd. Zeer brutale brief van hem. Wij moeten natuurlijk bij ons besluit blijven. Eigenlijk moesten mensen als Sillem, Van Rees en ik niet aan het hoofd staan van een publieke vermakelijkheid.

1911

8 maart. Heb zaterdag 4 mrt met Hilda de uitvoering Toonkunst bijgewoond. Had erge slaap en heb een goed gedeelte van de avond geslapen. “Das Paradies und die Peri”. Daarna huldiging van Mengelberg wegens zijn 12 1/2 jarig dirigentschap van het koor. een onbeschrijflijk taaie avond. Mengelberg had ‘s avonds als cadeau gekregen een portret van hemzelf dat dan moet geschilderd worden door mevrouw Thérèse van Tuyll- Schwartze (Thérèse Schwartze (1851-1918)). Of hij ooit zal zitten betwijfel ik.                        

27 maart. Gisteren in het Concertgebouw de 1e van Mahler gehoord. Ik sliep enige malen in, dit moet toch daaraan liggen dat ik minder goed dan andere mensen bestand ben tegen bedorven lucht, maar ik hoorde toch veel. De zaal was nogal leeggelopen omdat  Mahler zou beginnen. Prachtige muziek. Ik zou die symphonie weder willen horen. Zat naast Alphons Diepenbroek op het balcon. Hij ziet er slecht uit, arme kerel. In de solistenkamer Rachmaninov, die grapjes maakte met Tilly en Hilda en “ik bemin je” moest zeggen.

Sergei Rachmaninovf  componist (1873-1943)

20 mei naar Wenen om de begrafenis van Mahler bij te wonen. Van Ogtrop vond het eigenlijk helemaal niet nodig. Ik had steeds grote bewondering voor Mahler, hield veel van hem. Ik ging met Diepenbrock.

Herinneringen aan Gustav Mahler. [maanden later ingeschreven].

Er is geloof ik geen man geweest die op mij zulk een diepen indruk heeft gemaakt als Mahler. Hij was mij bijzonder sympathiek omdat ik hem zo waar vond. Zijn muziek kan dikwijls door ons niet begrepen worden, maar dan treft mij telkens weder een gedeelte dat zo prachtig is, dat ik overtuigd ben dat Mahler naderhand zal behoren tot de zéér grote componisten. Zo vind ik de 4de symphonie prachtig. Wij hoorden die onlangs, 7 september. Mevrouw Alida Loman zong de aria. Zij wordt oud (en heel dik) maar zong lief. Het was aangrijpend Mahlers muziek weer te horen zo kort na zijn dood.  Gustav Mahler is tijdens zijn eerste verblijf in Holland herhaaldelijk bij ons aan huis geweest, wij gingen ook met hem en met mevr. Noordewier naar Drafna. Ik herinner mij een wandeling door Amsterdam, de oude buurten trokken hem niet aan. Hij stond lang stil voor het huis van Rembrandt, hoed af, zoals ook veelal gedurende de wandeling. Het huis van Rembrandt was toen nog niet gerestaureerd, er woonden verschillende Joodse families in. “Durch diese Fenster solI Rembrandt also geguckt haben” zei Mahler en toen zei hij nog wat, dat hierop neerkwam dat hij hoopt “in eens dood te gaan, wanneer hij bemerkte dat hij niet meer vooruitging in kunnen”. Het bestuur van het Concertgebouw gaf hem toen een diner bij Van Laer. Van Ogtrop had een prachtig menu samengesteld. Sillem, Van Rees, Van Ogtrop, Mevr. Van Rees, Oyens en ik ontvingen hem. Mahler begon met de candelabres die voor hem stonden weg te brengen naar het buffet, ze hinderden hem, zei hij. Later kwam het gesprek op Multatuli, voor wien Mahler grote eerbied bleek te hebben. Hij werd heftig toen hij bemerkte dat die eerbied hier niet in die mate aanwezig was. Van Ogtrop zei zelfs “Hij was geen goed ambtenaar”, dat Mahler bijna deed koken. Eindelijk stond hij op en zeide, dat het hem erg bedroefde dat hij een man als Douwes Dekker in zijn eigen vaderland moest verdedigen en dat hij, zo Douwes Dekker op dit moment tegenover hem stond tegen hem zou zeggen (met een diepe buiging) Mijnheer Douwes Dekker, ik heb grote eerbied voor u en het is voor mij een grote eer dat u met mij aan dezelfde tafel wilt zitten. Daarna zei hij nog iets dat er op neer kwam dat wij “Droogstoppels” waren of zo iets. Hij had bijzonder het land aan concertagenten. Eens toen ik een brief voor Salter, die ik klaar had om te posten, liet vallen zei hij “een brief aan een concertagent kan er niet smerig genoeg uitzien”. Bij een volgend bezoek zag hij er minder opgewekt uit. Hij had zijn dochtertje verloren en dit moet hem zwaar getroffen hebben. Hij scheen ook een ziekte onder de leden te hebben, liet zich bij ons wegen, woog 61 kilogram, zeide dat hij blij was dat hij niet afgenomen was. Hij keek lang met bewondering naar Parkwijk, het huis in de Van Eeghenstraat, waar Simons in woonde. Hij vond dat een mooi huis, de keuken aan straat, de schoorsteen met een boog op de keuken aansluitend, alsof hij wilde zeggen, je hoort er ook bij. Mahlers muziek, ofschoon door velen onbegrijpelijk en lelijk gevonden, kreeg een steeds groter wordende kring van vrienden en bewonderaars. Eens liet Mengelberg op een concert voor en na de pauze dezelfde – ik meen de 4de – symphonie van Mahler uitvoeren. Dat was een brutaal stukje. Mahler was een groot man, een naief man tegelijkertijd, een gelovig man, voor hen die hun plicht niet deden, hard. De nieuwe Beurs, evenals Parkwijk door Berlage gebouwd, bewonderde hij, terwijl bijna iedereen dit gebouw lelijk vindt. Hij vond het beter dat een beurs er uit zag als een beurs dan als een griekse tempel. En nu stonden 21 mei Diepenbrock en ik bij zijn graf op het Grinzinger kerkhof te Wenen. Diepenbrock had lang geknield gelegen in de kleine kapel waar Mahlers lijk was geplaatst. Er waren honderden kransen en wij gingen naar de kerk in het dorp Grinzing waar een dienst werd gehouden.Er waren veel mensen , maar geen vertegenwoordiging van het Hof en ook geen der grote componisten zoals Richard Strauss. Mahlers graf was naast dat van zijn dochtertje.

1912

Hendrik de Booij in 1912

27 januari Concert Pensioenfonds groot succes. Er is nu al 80.000 gulden op boekjes van de orkestleden , dat ik dat pensioenfonds heb opgericht is tenminste één goed ding dat ik gedaan heb in mijn leven.

Vrijdag 9 febr. Hilda heeft de laatste dagen Mengelberg voorgelezen terwijl hij door Th. Schwartze (Thérèse Schwartze (1851-1918)) wordt uitgeschilderd . Zij leest dan voor uit Faust II

Willem Mengelberg geschilderd door Therèse Schwartze. Thérèse Schwartze (1851-1918).

12 febr. Vergadering concertbesturen – zeer langdradig geklets over het engageren van 5 solisten. Die provinciemensen vinden ‘t hoogst belangrijk. ‘s avonds diner bij Van Laer, waarvoor Ogtrop het menu heeft gemaakt, prachtig diner. Mr. dr. baron P. Th. (nog een paar voorletters) Creutz, wordt flink dronken. Hij was dit jaar 2e candidaat voor de Rekenkamer. Ik zit tussen Schlegel, die altijd aangename jeugdherinneringen bij mij opwekt, hij looft Mik [Oudste zuster van Hendrik de Booij) als zijn beste en meest begaafde leerling, en Hodenpijl, die een brave kerel is.Mengelberg gaat 10 uur naar London. Na afloop Van Rees, Van Ogtrop, Freyer en ik nog een biertje gedronken in Salvatoro. De tong van Ogtrop werd op het laatst erg dik. We hebben nogal om hem gelachen.

3 maart zondag’s.  Middags in het Concertgebouw waar Elisabeth Boeke v. Endert zingt. Zij is nog mooier geworden, heeft een schitterende japon aan. Haar gezicht is iets ernstiger geworden door de ellende die zij door heeft gemaakt toen haar man of haar gescheiden man zich voor het hoofd schoot. Maar aan grappen geen gebrek. Zij is zeer charmerend. Na het concert naar mevr. Schwartze (Thérèse Schwartze (1851-1918)), waar het nieuwe schilderij, het portret van Mengelberg gezien. Wel goed, maar zij maakt toch alle gezichten die ik van haar gezien heb een beetje slap, geeft er iets joods aan. Bij Schwartze uit Lizzie Ansing (schilderes) zich tegenover Hilda op bewonderende wijze over mij. Wij nemen afscheid van Elisabeth, die met Hodenpijl, die haar als een politiehond bewaakt, naar het hotel gaat.

9 maart. Uitvoering van de 8ste symphonie van Mahler, die een overweldigende indruk maakte. Nog zelden zag ik het publiek in het concertgebouw zo enthousiast, en dan -nog wel een Toonkunstpubliek, dat bij ons als saai te  boek loopt. Ik vind het le deel bepaald mooier dan het tweede. Hilda (vrouw van Hendrik de Booij) zong met heel veel vuur mede.

10 maart zondag  hadden wij eerst ‘s middags een hele mooie uitvoering van de 4de symphonie van Mahler, met mevr. Loman voor de solo, en ‘s avonds was het merkbaar bij de herhaling van de 8ste, dat Mengelberg en het orkest en het koor moede waren.

20 oct. Ontmoette vandaag op het Concertgebouw de heer en mevr. Scriabine, aardige mensen. Hij zeide het zo aangenaam te vinden hier in Holland “geëquilibreerde “mensen te ontmoeten, noemde de Russen “Très profond, nerveux”angstig, zoekend, melancholiek “Oblomows”bestonden er in Rusland niet meer zeide hij, maar gaf toe dat de Russen zeer contemplatief zijn.

Alexandre Scriabine componist (1872-1915)

3 nov.zondag. Hilda en ik naar Concertgebouw, waar 8ste van Beethoven, prachtig, en een concert van Vivaldi door Kreisler, ook prachtig. Een concert van Weingartner kan ons, evenals de man zelf, niet bekoren. Vandaag nieuwe kelners met blauwe rokken en rode vesten van de nieuwe buffetpachter, die begint met bij ongeluk thee en koffie gemengd te schenken, wat niet lekker is.                         

Frits Kreisler violist naast Mengelberg in Zuort (1875-1962)

28 nov. Donderdag. ‘s Avonds Arnold Schoenberg in het Concertgebouw, Pelléas et Mélisande, een werk van hem van voor 11 jaar. Het was lang maar mooi. Door de grote meerderheid van het publiek koel ontvangen. Hij is een klein levendig mannetje. Kaal hoofd, expressief gezicht, flinke ogen, Jood, beweeglijk. Een gunstig uiterlijk.

Arnold Schoenberg componist (1874-1951)

7 dec.Zaterdag. 2 uur trio met mevrouw Heldring en Canives. Ik speel slecht. Wij spelen 3e trio van Beethoven en 1e trio van Mozart. Moet studeren. ‘s Avonds uitvoering Requiem van Verdi, de klanken zijn prachtig maar de soort van muziek is volgens mij een beetje laag bij de grond. Het Dies Irae is belachelijk. Nemen Diepenbrock en Elisabeth mede naar huis waar wij broodjes met paté eten van de paté die Charles aan Hilda heeft gegeven, en Moezelwijn drinken. Wij spreken over het orkest. Ik ben verbaasd te horen dat het orkest, dat ik altijd heb gedacht het mooiste te zijn in Europa volgens D. niet het mooiste is. De strijkers zijn slecht volgens D. Frans orkest beter, veel meer technisch. Hier slechte discipline. Ik vraag of individualiteit in een orkest tot zijn recht kan komen en moet bewaard blijven. Diepenbrock zegt, heel moeilijk te beantwoorden. Hij zegt dat het orkest nog lijdt onder de nalatenschap van Timmer, die alles beschouwde van het standpunt van Mozart, alles betekende.

1913

Zondag 5 januari.’s Morgens repetitie in Couturier en 7¼ diner. Aardige partij, hoewel heel warm. Charles houdt erg onhandige speech waarin hij erop wijst dat het kringetje echte vrienden van Mengelberg eigenlijk heel heel klein is (natuurlijk hoort hij in de eerste plaats tot dat heel kleine kringetje) en in zijn antwoord zegt Mengelberg dat hij het mogelijk mis heeft. Charles woedend, gelooft nu “dat W.M. teveel gedronken heeft”.

Het bestuur van Het Concertgebouw N.V. in 1913. v.l.n.r. J.Dudok van Heel, mr. H.J. van Ogtrop, mr R. van Rees , G.H,. de Marez Oyens, H. de Booij en de administrateur H.Feyer

1914

30 maart maandag 11e aandeelhoudersvergadering Concertgebouw, verschrikkelijke plannen van Mengelberg. Hij wil inspecteur”grote uitbreiding van orkest, verhoging salaris buitenorkesten, meer repetities enz. enz. alles onmogelijk. Wat te doen met Dopper en Cornelis? Grote moeilijkheid.

16 september. Vandaag naar Diepenbrock, die een goed artikel in de Groene Amsterdammer had geschreven. Gesprek over Mengelberg. Mengelberg heeft voor hem afgedaan. M. geheel onder de bekoring van het geld. Minderwaardig stukje van M. in de courant. Met Diepenbrock naar het Paviljoen, waar wij een oude klare dronken. Op de terugweg ontmoet Anke Schierbeek, die Diepenbrock wat aardig aankijkt met haar vrolijke geestige gezicht. Zij is te Borkum geweest, waar het voortdurend “Deutschland über Alles” was en waar zij uit een café is gezet omdat zij daarvoor niet opstond.

Alphons Diepenbrock componist (1862-1921)(Foto H. de Booij)

18 september. Van Mengelberg een lange brief gekregen in antwoord op de mijne, waarin ik hem “volslagen Duitser” noem. Gisterenavond Concertgebouw. Tilly zegt dat ze het erg naar zou vinden als ik werd doodgeschoten, “Heus erg naar”, daarom ben ik nu maar weer goed op W.M. en echtgenote.

Amsterdam, 17 september 1914.165 Joh.Verhulststraat.

Waarde Mengelberg.

Ik heb voor enige dagen het stukje gelezen in de courant, waarin je een en ander mededeelt omtrent je terugreis. Het trof mij dat je blijkbaar niet hebt begrepen, hoe wij Hollanders in spanning verkeerden. In dagen als die wij thans doorleven voelen de Nederlanders sterker dan ooit den band, die hen bindt aan het vaderland. Nog sterker dan anders voelen zij, dat zij gaarne alles over hebben voor de onafhankelijkheid van hun land. Dit gevoel gepaard aan een gedwongen neutraliteit (geen inwendige neutraliteit), die maakt dat zij niet weten tegen wien zij in geval van oorlog zouden moeten optreden, veroorzaakt die spanning. Ik heb groote bewondering voor de wijze waarop Regeering en Volk zich in de dagen van spanning gedragen en zelfbedwang toonen. Dit alles nu in aanmerking genomen zul je begrijpen dat het mij zeer hinderde in je stukje eenige minder aangename opmerkingen over Holland te vinden, opmerkingen die niet hinderlijk zijn in gewone tijden doch nu wel. Daarentegen werd de algemene toestand in Duitschland als bijzonder mooi geschilderd, de schoorsteenen rooken allemaal enz. enz. Enfin, je stukje heeft mij erg gehinderd en ik kan niet nalaten dit te schrijven omdat ik anders misschien zou gaan spreken en dat doe ik liever niet. Ten slotte kan ik alleen dan begrijpen hoe je zulk een stukje hebt kunnen schrijven als ik aanneem, dat je volslagen Duitscher bent en heelemaal geen Hollander. Duitscher zijnde heb je niet gevoeld hoe ons Hollanders zulke uitlatingen zouden hinderen.

Hartelijke groeten, H. de Booy

Hieronder het door Hendrik de Booij gewraakte interview gepubliceerd in het  Algemeen Handelsblad september 1914:

Willem Mengelberg vertelt.

We zaten hoog op de bergen aan de Tyroolsche grens in Unter Engadin; in onzen “veestal” woonden we mooi en schilderachtig met z’n zessen,leefden er van eigengebakken brood, kaas, melk en boter; eieren en ham als buitengewone lekkernij en per hoge uitzondering goûteerden we den inhoud van een blikje. We hebben er twee maanden lang, bijna dagelijks gewerkt in den moestuin, gehooid en gemaaid voor den boer, wiens knecht onder de wapenen was en wiens paard, z’n eenig, aan de grenzen werkte in een der kampementen. We hebben gewandeld en ’s avonds voordat om negen het beduur sloeg, gelezen, veel gelezen: klassieken, moderne litteratuur en, wat mij betreft, ook partituren. Omdat ik daarboven geen piano heb, geen enkel muziekinstrument. Toen Zwitserland mobiliseerde en, wat later, voorbereidingen worden gemaakt, om de Hollanders die met vacantie er verblijf hielden, naar het vaderland te brengen, heeft men ons, ook van het gezantschap, geraden, kalm te blijven wachten en later uit Genua met de “Prinses Juliana”huiswaarts te stoomen.Toen kwam het mijnen gevaar; kregen we raadgevingen te over om niet de zee op te gaan. In september zou weer een “Hollandsche”trein georganiseerd worden. Maar op dien trein, dat merkten we al gauw, hebben we niet kunnen wachten; ik zou dan nooit Amsterdam gehaald hebben om het concert van vanavond te kunnen dirigeeren. Daarom hebben we op 1 september ’s morgens om vijf uur onze stulp verlaten en zijn op weg naar Nederland getrokken. Als ’t leven z’n gewonen gang gaat, kan ik van uit m’n Zwitsersch huisje in 24 uren naar Amsterdam komen. Ditmaal heeft de reis negen keer zoolang en nog zes uur daarboven geduurd. Gister, woensdagmorgen, omstreeks elf uur, zijn we gearriveerd. Nu dan, de reis! ’t Ging eerst naar Bern; daar moest ik m’n pas laten vernieuwen, die ik nog had, stond vol Russische plakkaten en schrifturen. Van Bern zijn we naar Romanshorn gegaan aan de Bodensee; den volgenden dag met de boot naar Friedrichshafen, per spoor naar Stuttgart. We konden ons natuurlijk niet verplaatsen met de groote sneltreinen, die militairen vervoeren of personen, die hun gewonde familieleden gaan halen; we reisden langzaam, uiterst langzaam; geen stationnetje zoo klein, geen halteplaats zoo nietig of de trein stopte; stopte om de vijf minuten. Maar de reis was goed, heel goed; de treinen vertrokken op de minuut en kwamen even stipt aan, treinen meestal met een sleep van ontelbare wagens, waarvan je het einde niet kon zien en vol krijgslieden. Ongeloofelijk bijna, zoo ordelijk als dat toeging, zoo uiterst punctueel. We bleven in Stuttgart, we moesten blijven in Frankfort, in Keulen, in Emmerik. En om zeven uur dinsdagavond kwamen we in Elten; dat verlieten we om elf uur dien avond en spoorden verder tot Arnhem. Daar moesten we uitstappen – overnachten. En nu – moet ik tot m’n spijt verklaren, dat het Hollandsche hotel héél wat duurder en héél wat minder goed was dan de Duitsche, waarin we logeerden; en dat de treinen in ons land, waar alles rustig is, vrij wat ongeregelder loopen dan in het land, dat in oorlog is.

We verlieten Zwitserland – veel fabrieken stonden er stil, veel zaken waren geheel of gedeeltelijk gesloten, omdat de eigenaar of de bedienden onder de wapenen moesten komen; er was geen goudstuk te bekennen; alles papier en kleine pasmunt. In Duitschland joegen de fabrieksschoorsteenen zware rookpluimen omhoog; rustig werd doorgewerkt aan in aanbouw zijnde huizen, stampvol zaten de restaurants, het goud en zilver vloeide rijkelijk. En ook het muzikale leven in Duitschland gaat door; wordt voortgezet ondanks geweldigen tegenslag. Want daar zijn in de eerste plaats de velen, óók orkestleden, die het vaderland zijn gaan dienen; daar zijn verder de vele, in rouw gedompelde families, die het verlies van een bloedverwant betreuren en die in dezen eersten tijd geen concertzaal zullen bezoeken. Toch zullen de concerten doorgaan, ik heb dat gehoord van de besturen der Gewandhaus Concerte in Leipzig, der Museumconcerten in Frankfort, van de groote Concertonderneming in Keulen. De besturen blijven doorwerken, al zal de groote moeilijkheid zich voordoen, hoe de zalen te vullen in oorlogstijd, hoewel ontegenzeggelijk ook met verlies moeten worden gewerkt. Want één enkel concert in Frankfurt brengt meer dan achtduizend mark onkosten mede. Ook de andere groote instituten; de Conservatoria, de stedelijke theaters gaan door; natuurlijk zullen er theaterdirecteuren zijn, die de pacht van hun schouwburg op den duur niet zullen kunnen opbrengen.Maar zullen de menschen, vooral de geestelijk hoog staanden, vooral zij, die de emotie van den oorlog diep gevoelen, zullen diegenen niet juist groote behoefte hebben om die emotie te verdringen door een andere emotie? En is de muziek daarvoor niet in de eerste plaats aangewezen? En is daar nu niet de macht van de Pers? De Pers, die de menschen erop kan wijzen, dat zij muziek moeten gaan hooren; dat zij hun concerten niet moeten laten loopen. Maar dat zij ook, en dat zeg ik met het oog op ons Concertgebouw, dat zij medehelpen er toe bij te dragen , dat onzen zaak weer op pooten komt, in de eerste plaats voor henzelven , want goede muziek kan en mag men niet ontbeeren, dan voor onze musici, wier bestaan wordt bedreigt; maar ook voor het land, voor ons Nederland, dat op muzikaal gebied zich een reputatie heeft verworven in het buitenland, in gansch Europa. Zou Amsterdam niet meer een handvol menschen tellen, die voor onze muziekinstelling wat geld over hebben? Och kom! Wat mijn persoonlijke engagementen aangaat, ik heb ze voor Engeland, Frankfort, Petersburg, Moskou, Weenen, München, Scheveningen, Parijs, Brussel, Rome, Napels, Turijn. Enkele ervan zijn contractueel. Maar natuurlijk, zullen daarvan force majeure, wel sommigen moeten vervallen. Wie kan zeggen of spoor- en bootverbindingen in orde zijn? Doch in de eerste plaats voel ik mij verbonden met het Concertgebouw en met de artisten. Mogen allen, die daartoe in staat zijn gebleken, naar draagkracht medewerken, ons Concertgebouw orkest, wiens leden, die den stadgenooten zooveel uren van groot genot hebben verschaft, in stand te houden. Want medewerking van allen is noodig – dringend noodig!

Einde artikel

Hier volgt de reactie van Mengelberg op de brief van Hendrik de Booij:

Brief van Mengelberg aan H. de Booij 17 september 1914

Hieronder volgt dezelfde brief uitgetikt

17 sept. ’14.”Cher ami” de Booy,

Je briefje is geschreven op ‘t misverstand. Ik heb geen stukje in de courant geschreven, en zal dit ook niet doen. Er kwam een dame van ‘t Handelbl. mij interviewen over m’n reis etc. Ze vroeg me wat ik gezien en opgemerkt had. Wat ik op die vragen antwoorde was niets dan de waarheid. Vindt jij dat ik, nu de gehele wereld vol leugen en onwaarheid is, ook mee had moeten liegen? Ik dank daarvoor. Wat je tot slot schrijft is nonsens . Met ‘t zelfde recht zou ik jou ‘n Japanner of Chinees kunnen schelden. Wat je echter schrijft over onze neutraliteit is ernstig. Mijn meening is dat ieder Hollander, die in den zoo bijzonder ernstige en voor ons land gevaarlijken tijd niet waarachtig neutraal is, ‘n gevaar voor ons Vaderland kan zijn. Wat is neutraal? Zeer eenvoudig. Onzijdig zijn – niet partij kiezen, noch voor den een, noch voor den ander. Onze Koningin heeft ‘t pas duidelijk gezegd: Onze regeering is ‘t er natuurlijk mede eens. Ieder oprecht en waarachtig Hollander moet nu z’n plicht doen, aan het bevel van onze Koningin voldoen. Degenen die dus inwendig niet “neutraal” zijn (neutraal is: zich buiten den strijd houden, geen kletspraatjes of leugens gelooven, noch van de eene noch v.d. andere partij -) zijn m.i. slechte Hollanders. De couranten geven hier ‘n zeer slecht voorbeeld. Op 100 berichten van de eene partij, komen er geen tien van de andere. Is dat onzijdigheid – ? Laten wij daar toch niet aan mee doen – maar ons buiten de partijen houden. De oorlog zal wel uitgevochten worden, ook zonder onze couranten, waarin iedereen maar z’n illustre wijsheden verkondigt. En nog eens. laten we toch goede Vaderlanders blijven en dan den wensch van Koningin en regeering gevolg geven, laten we dus geen leugenaars worden – maar echt neutraal blijven, d.i. ook inwendig neutraal. Zoo zullen we ons Vaderland in dezen tijd beter dienen dan al die kletskousen, die iederen krantenschrijvenden oorlogscorrespondent voor ‘n Socrates, en ieder telegram van Wolf, Reuter of Havas voor ‘n door God geopenbaarde waarheid houden. Laten we zoo min mogelijk couranten lezen – zoo min mogelijk.. liefst heelemaal niet – ze bewaren tot na den oorlog – dan blijven onze zenuwen frisch en gezond en onze hersenen helder en logisch denkend.

Dag Japanner – houw je taai. ‘n flinke poot van je nog altijd waarachtig Hollandsch voelend en denkend vriend. Willem Mengelberg.

29 sept. Gisterenavond Concertgebouwvergadering. Mengelberg spreekt een heleboel verstandiger taal dan toen hij pas aankwam. Hij komt langzamerhand tot bezinning

Mengelberg en zijn vrouw Tilly Mengelberg-Wübbe op reis

1915

7 maart. Concertgebouw – Richard Strauss – Tod u. Verk1ärung, Tijl Uilenspiegel, Zarathustra, Don Juan. Strauss zeer sober in zijn dirigeren, wel interessant. Strauss maakt een beschaafde indruk, meer dan Mengelberg. Er is niet veel enthousiasme bij het publiek, maar er is toch een troep Duitsers of Duitsgezinden opgekomen, die brullen. Diepenbrock vertelt mij dat hij het in veel opzichten niet eens is met de muziek van S., maar dat hij hem een heel aardige kerel vindt.

Richard Strauss dirigent en componist (1864-1949)

1916

22 januari. Werd gisteravond “Dringend” door Hilda gebeld dat ik bij aankomst A’dam een conferentie moest hebben met Mengelberg en met Oyens en met orkestleden over de herrie in het Orkest. Niet alle orkestleden willen lid der Vereniging zijn. De tijden van het Concertgebouwconflict komen mij weer duidelijk voor de geest. Het spijt mij dat het Bestuur de richting Sillem verlaten heeft. Het één of het ander, dat is altijd het beste. Thuisgekomen en daarna naar Mengelberg (kwestie erkenning vakvereniging). Tenslotte maakte ik de redactie van een verklaring die Mengelberg bevredigde. Maar zijn diagnose is, dat het erkennen van de vereniging 25% doet verliezen van het hoge peil van het Orkest en dat hij de verantwoording niet wil dragen. Daarna komt Oyens met Hermans en Elders bij mij om de zaak te bespreken en ‘s avonds vergadering van het Bestuur over hetzelfde. Wel veel herrie voor iets dat in 2 minuten kan afgehandeld worden en dat in wezen zo eenvoudig is. Maar de omstandigheden dat wij met artiesten te maken hebben en met de Kunst maakt de zaak ingewikkelder .Ik kom te ½ 1 doorgerookt thuis en met een aardige hoeveelheid Moezelwijn in mijn buik. Amsterdam is een ongezonde stad.

20 maart. Gisteren Diepenbrock bij ons. Hij is een fijne geest, leeft in een heel andere sfeer van denken als wij. Zijn haat tegen Duitsland is buitengewoon groot. Het valt mij op hoe hij alles onthoudt wat hem eenmaal verteld is.

Maandag 3 april. ‘s Avonds Concertgebouw bestuurvergadering. Van Rees, Oyens, V.Notten (bestuurslid 1915-1930), Vom Rath (bestuurslid 1915-1939), Wibaut (bestuurslid 1931-1939), Charles, Freyer. Wibaut gelooft dat toestand reden geeft tot ongerustheid. Heeft in Frankrijk de indruk gekregen van grote ernstige vastberadenheid, verder dat Fr. gaarne vrede sluiten als maar eerst Duitsland uit België en Frankrijk gaat. Alle verdere kwesties arbitraal op te lossen. Duitsland veel ellende, ook aan het front geen boter meer. Families man, vrouwen kind per week  pond boter en vet. Oyens gelooft dat Duitsland zal verliezen. Dat vind ik sterk dat Oyens het gelooft. Het is tegenwoordig “chic” om promof te zijn. Promof zijn: de aristocraten, de hoge legerambtenaren, de ministers, de dominees, pro Engels: de intellectuelen, de reders, de middenstand, de lagere volksklasse. In aantal overtreffen de pro Engelsen ver en ver de pro moffen. Besloten wordt in verband met de ernstige toestand dat Diepenbrock op zijn concert van zondag a.s. niet mag uitvoeren de Berceuse Heroïque van Debussy, waarin de Brabançonne voorkomt – 8 maten er van – welk stuk is opgedragen aan koning Albert.

Dinsdag 4 april. Met Charles naar Diepenbrock. Deze erkent dat het een manifestatie van hem is. Zal er over denken wat hij kan doen. Ik zeg dat hij het moet laten voor het “Vaderland”, niet voor het Bestuur van het Concertgebouw. Dit schijnt indruk te maken. Charles zegt dat Marie ook zei dat het niet kon, waarop Diepenbrock: voor het gevoelen van een vrouw heb ik respect, voor dat van zakenmensen helemaal niet. Marie moet nu met Elisabeth (vrouw van Diepenbrock) gaan spreken en ik ben benieuwd hoe alles zal aflopen. Kregen geen ogenblik ruzie met Diepenbrock. Hij zeide: Van iemand als Mengelberg of Oyens kan je het niet kwalijk nemen dat ze pro Duits zijn, ‘t zijn Duitsers (hun moeders waren Duits) en als zodanig zijn ze “erfelijk belast”.

12 october Vanavond Hilda repetitie Toonkust en ik speel met Johannes Röntgen (pianist, koordirigent, componist 1898-1969) , dien zoëven het eerst salaris heeft opgestoken, namelijk f 10,- voor 4 lessen , het geen ik schandelijk veel vind voor zo’n jongen

18 november. ‘s Middags 4 uur een vergadering op het Concertgebouw inzake de omwerking van de pensioensregelingen Concertgebouw, een ingewikkelde geschiedenis, maar wel interessant en aardig, zo er iets van terecht komt. De kwestie is dat van de tegenwoordige ouderdomspensioenverzekering moet worden gemaakt een verzekering voor ouderdom, invaliditeit en weduwen en wezen. Hoe dit te doen zonder te tornen aan verkregen rechten.

1918

15 mei woensdag Gisterenavond tot 12 uur vergaderd bij Van Rees (Concertgebouw), een interessante vergadering over de salarisregeling der orkestleden voornamelijk. Mengelberg is in moeilijkheid. De oude vader Mengelberg is kinds en weigert allerlei stukken te tekenen. Het is een kwestie van curatele. Verder heeft onze Willem geldzorgen in verband met de verschillende krankzinnige leden van zijn familie

Ouders van Willem Mengelberg: Helena Franziska Schrattenholz (1845-1930) en Friedrich Wilhelm Mengelberg (1837-1919)

5 juni. Lange besprekingen met advokaat Gerritsen en met Wibaut en Charles over het contract der orkestleden. Wibaut doet wel erg pauzig, maar kent blijkbaar niets van de wet op het arbeidscontract, zodat wij kans hebben gelopen een contract te sluiten dat een bron van moeilijkheden had kunnen worden. Ik schrijf ‘s avonds aan Wibaut en Charles dat ik voor hun contract de verantwoordelijkheid niet kan dragen.

7 juni. Weer besprekingen over het contract met Wibaut, Charles en Van Rees, en daarvoor bij Polman koffiegedronken, waar Wibaut weer erg dik doet, maar ‘t hem toch niet lukt bediend te worden zonder vetkaart. (Waarschijnlijk wordt met een vetkaart bedoeld een rantsoeneringkaart zoals ook tijdens de tweede wereldoorlog werd gebruikt. Men had toen kaarten voor allerlei artikelen zoals de aardappelen, kolen , boter, brood  etc.)

3 october. Prins Max van Baden wordt genoemd als nieuwe Rijkskanselier. Mengelberg te Frankfort gerepeteerd met het koor. Volgende dag bom gevallen op zaal waar hij had gerepeteerd en ook de hem aangewezen schuilplaats geheel vernield en werkster gedood.

24 november. Namiddag op het Concertgebouw, de Zuiderzee symphonie van Dopper. Even voor het applaus schreeuwt Matthijs Vermeulen (1888-1967), de recensent van de Telegraaf heel hard: “Leve Souza” (die Amerikaanse dirigent). Grote opwinding in de solistenkamer; Van Rees een beetje besluiteloos, Van Heel wil wachten tot de vergadering van 2 december. Opwinding van Alexander Schmuller (1880-1933) (violist Concertgebouw), Blaser (lid Concertgebouworkest), Bottenheim  van vele anderen. Gevolg ten slotte dat Freyer opdracht krijgt Vermeulen te verwijderen, hetgeen geschiedt onder hevig protest van zijn vrienden en vriendinnen, die schelden op het Concertgebouw, op de concerten van Dopper en vragen of je dan je mening niet mag uiten enz. enz (We hadden een koperen tafelbel, in de vorm van een vrouwtje met lange rok, dat van Vermeulen zou afgepakt zijn omdat hij er tijdens een concert lawaai me had gemaakt). Nadat eerst nog een politieagent is gehaald gaat Vermeulen eerst nog naar binnen, doch wordt tegengehouden door Van Rees en gaat eindelijk heen. Vermeulen erkent een taktische fout te hebben begaan en belooft beterschap. Daarna naar Mengelberg die nog thuis is na zijn ziekte. Het geval besproken met Mengelberg, Tilly en Beukers. Mengelberg beweert dat hij zijn ontslag neemt als Vermeulen weer wordt toegelaten. Het lijkt weer een beetje op de dagen van het Concertgebouwconflict. (Matthijs Vermeulen is in zijn tweede huwelijk getrouwd met Thea Diepenbrock , dochter van Alphons Diepenbrock)                    

Matthijs Vermeulen, componist  en muziek criticus(1888-1967)

28 november. Half zes vergadering bij Mengelberg. Aanwezig: Van Rees, Wibaut, Vom Rath, Oyens, ik, Freyer. Wij besluiten Matth. Vermeulen slechts toe te laten in het Concertgebouw als hij waarborgen geeft dat een incident als Zondag plaats had niet meer zal gebeuren en als hij dan toch de orde verstoort zal hij voor goed verwijderd worden. Daarop verklaart Mengelberg dat hij niet zal dirigeren als M.V.. in de zaal is. Veel ingezonden stukken en brieven van abonné’s die eisen dat M.V. niet meer zal worden toegelaten.

2 december. Zondag grote herrie in het Concertgebouw. Enige manifestanten, redevoeringen houdende vanaf het balkon, worden verwijderd. Evert Comelis (1884-1931 van 1910-1919 tweede dirigent van he Concertgebouworkest) houdt een bijzonder ongepaste toespraak tot het publiek vanaf het podium en Oyens spreekt herhaaldelijk. ‘s Avonds vergadering bij Mengelberg. 

1919

12 december.’s Avonds concert onder Mengelberg die een geweldige contrarevolutionaire ovatie krijgt en met bloemen bestrooid wordt op het podium. Ik zit naast Van Rees om bij mogelijke ordeverstoring op te treden maar het is niet nodig.

6 febr. Dinsdag. ‘s Morgens komen Van Rees en Freyer op mijn kantoor en Van Rees vertelt mij van de Concertgebouwtoestand, hoe de Orkestvereniging complete medezeggenschap wil in het bestuur van het Concertgebouw enz. Van Rees zenuwachtig. ‘s Avonds concert Concertgebouw. Hilda blijft thuis. Ik ga met Bram [van Stockum) en we horen een mooi nieuw stuk van Zagwijn met eigenaardige mooie klanken en een prachtige Don Juan en op de solistenkamer hoor ik dat Mengelbergs vader is overleden, en Onze Willem is erg onder de indruk maar heeft toch gedirigeerd. Ik merk weer eens hoeveel ik van Mengelberg houd.

1920

4 jan. Gisteren heeft Oyens mij in tegenwoordigheid van Freyer voorgesteld voorzitter van het bestuur te worden. Wij zijn wat dat betreft in moeilijkheid, want als Van Rees aftreedt dan is het moeilijk hem te vervangen, daar Charles niet gewild is, ook Van Heel niet. Vom Rath kan niet. Wat mij betreft is een bezwaar dat ik geen geld heb, niet makkelijk voor de vuist spreek en gauw moe ben. Ik zal er over denken

24 april 1920. Mengelberg in de grote zaal Concertgebouw. Reusachtig. Minister van Onderwijs spreekt prachtig. Verder was de Prins er, de minister Buitenl. zaken, Fock, voorzitter 2e kamer en vele andere autoriteiten. Wibaut namens gemeentebestuur was weer “geestig” Toch een knappe kerel. Reusachtig veel bloemen, jonge dames met zegepalmen, een cantate van Dopper voor koor met orkest, mooi. Mengelberg zeer onder de indruk, antwoordde goed en flink.

1921

4 april Zondag. Vandaag muziek van Diepenbrock in het Concertgebouw. Elektra, de Hymne voor viool – Louis Zimmermann – en een stuk van “Gijsbrecht” met Royaards en een klein koor. Voor de pauze waren Joanna en Thea Diepenbrock in de zaal, na de pauze ook Elisabeth. Het was alles prachtig maar heel tragisch en toen Royaards declameerde” Vergun, 0 God! op zijne bede, Naar uw belofte, uw’ knecht verlof Opdat hij reize in ruste en vrede, Omhoog naar het Hemelsche vredehof; Nadien ik met mijne eigen oogen Den algemeenen Heiland zag. Die als een zon schijnt uit den hoogen, Daar ieder zich in verblijden mag”, toen werd het Elisabeth te machtig en snikte zij. En ook later:Nu buig ik mij voor God, mijn lief, mijn uitverkoren! Nu weiger ik geenszins naar Uwe raad te hooren, En leg hier ‘t harnas af. Hier baat geen tegenweer. Ik mag Diepenbrock misschien nog zien, morgen om 11 uur.

5 april. Vandaag om 11 uur toegelaten bij Diepenbrock.  Een treffend gezicht. Een bijna geheel ontvleesd lichaam, geel van kleur, de ogen helder, onveranderd, en Elisabeth  sympathiek en bedroefd. Ik sprak met hem over de uitvoering van gisteren, over zijn dochters, hoe ze zo mooi waren door hun uitdrukking en hoe ik hem miste en hij antwoordde dat hij het heel aardig vond en dat ik niet ongerust moest zijn, hij zei: we zijn niet ongerust. Verder verzocht hij Hilda en de jongens te begroeten. Het was aangrijpend, mooi en droevig.

5 april. Heden is Diepenbrock overleden. Mengelberg komt vannacht terug uit Amerika met veel dollars.

7 april. Heden om ½ 2 met Hilda naar Elisabeth Diepenbrock, die wij vinden met haar twee dochters en met Mej. Tas, heel kalm en sympathiek. Ik ben naar boven geweest en heb Diepenbrock gezien, het was heel mooi en vredig, er was niets menselijks meer aan dat lichaam, alles geestelijk. Hij lag met het hoofd opzijde naar links, de ogen half gesloten. Ik keek een tijd lang naar hem, naar zijn edele fijne trekken, zijn handen in elkaar gevouwen over het crucifix. Naast hem aan de wand het portret van zijn moeder op haar sterfbed en de gelijkenis valt op. Hij was een edel hoogstaand mens, bijzonder begaafd, ontwikkeld een fijne geest. Hij heeft het heel moeilijk gehad, ook dikwijls geldzorgen gehad. Elisabeth Diepenbrock betreurt het dat zijn muziek nog niet gedrukt is, één brandje en alles verbrandt en is voorgoed weg. Er zal f 30.000 bijeen worden gebracht om haar te helpen. Er zal vandaag gebeden worden bij het lijk door de vrienden. Vandaag is Mengelberg teruggekomen. Hij is dadelijk gaan repeteren. Hij is dik geworden, heeft succes gehad en veel geld verdiend. Het programma is: een ouverture van Beethoven, Tod u. Verklärung van Strauss (Diepenbrock vond dit een afschuwelijk werk) en na de pauze het Lied von der Erde. Wij gaan er heen. Olga heeft Connie gevraagd thuis de wacht te houden en dat doet ze gaarne en ik laat mevrouw Cnoop Koopmans en een klein lief Hongaars meisje op mijn plaats zitten en ga naar de loge en val daar gauw in slaap en ga na de pauze weg na even Mengelberg de hand te hebben gedrukt. Een groot contrast: Mengelberg – Diepenbrock.           

Bernard Zweers, componist (1854-1924)

9 april. Om 8 1/4 in de RK kerk Obrechtstraat met Hilda, de mis van Diepenbrock bijgewoond, vervolgens 1/2 10 in het 3de volgrijtuig mede in de stoet naar het kerkhof Buitenveldert. Daar in de kerk weer een plechtigheid – de laatste absolutie. In het rijtuig gezeten met Zweers, Charles en Freyer. Verhalen van Zweers (Bernard Zweers , componist) over de Rooms Katholieke  kerk, waar hij niet uitgetreden is, zijn antwoord aan Van  Ogtrop, die hem aanmerking maakte over zijn niet vervullen van godsdienstplichten en het ook niet eisen van zijn zoon. Hij vertelde dat Diepenbrock en Hubert Cuypers (koordirgent en componist 1873-1960) niet in een stad als Nijmegen zouden kunnen wonen. Ze zouden daar door de invloed van de geestelijkheid voortdurend tegenwerking ondervinden, en ondervinden dat de mensen hen liever niet zagen. Verder geestige verhalen over muziekuitvoeringen in de kerken in verband met de toestemming die hij daarvoor moest hebben van geestelijke autoriteiten Van zijn zoon zegt hij: Hij maakt ‘t best, een kerel als een boom en hij boemelt ook braaf. Nou, dat heb ik ook gedaan, ‘t is verkeerd, maar ik ben toch blij dat ik ondervinding gehad heb. Daarbij zijn malle gezicht maakte het geheel heel geestig en onderhoudend. Hij vond Diepenbrock een heel diepe natuur, maar je kon niet met hem omgaan, omdat zijn mening de enige juiste was.

1922

2 nov. ‘s Avonds de Koningin in het abonnementsconcert. De Koningin ontvangen. Zij spreekt mij aan en Juliana geeft mij een hand. Bauduin, Van Geen, de Prins. Het is jubileum van Wagenaar en het programma werken van leerlingen van Wagenaar, Goudoever en Willem Pijper (1894-1947) en de Piet Hein Rhapsodie van Van Anrooy. Goudoever uitstekend cellist. Tango en Foxtrot, heel mooi. Pijpers symphonie een wanhoopskreet gelijk. Na de pauze Wagenaars Getemde Feeks en Cyrano de Bergerac enz. De Koningin vroeg mij of ik nog viool speelde!

Johan Wagenaar componist (1862-1941)

3 november. Ik vergat nog te vermelden dat wij na het concert in de solistenkamer een boterham aten met Wagenaar  tot 3 uur. Toespraken van Röell (voorzitter bestuur n.v. Het Concertgebouw van 1920 tot 1933), Mengelberg en Wagenaar. Het uiterlijk van Mengelberg: wilskracht. Hij zegt: Ik ben grijs van binnen, Wagenaar is grijs van buiten. Een aardige avond, Mengelberg in zijn speeches natuurlijk steeds zich zelven prijzende.

Antonie Roell (1864-1940)

1924

1 december ‘s-Avonds concertgebouw vergadering in het doelenhotel en hebben Charles en Bunge een van de meerderheid afwijkende mening omtrent de wenschelijkheid Mengelberg als dirigent van het Concertgebouw te behouden

Chasa bij Zuort, Zwitserland het zomerverblijf van Willem Mengelberg

Willem Mengelberg (met muts) in zijn buitenhuis Chasa in Zwitserland (Links van hem Hilda de Booij en rechts van hem Charles Boissevain, geheel rechts Hendrik de Booij ,  Rudi Mengelberg voorovergebogen met bril .

1925

19 januari Vanavond komt Rudi Mengelberg met mij spreken (Neef van Willem Mengelberg , die later administrateur werd van het Concertgebouw)

1928

29 januari. Namiddag Concertgebouw, Ivogün, een wonderlijk begaafde zangeres. ‘s Avonds diner ter ere Bruno Walter en E.[?] in het Arnstelhotel. De ijdele Röell en zijn bekomzame wederhelft. 20 personen. B. Walter vertelt van Ivogün, hoe die melancholiek van aard is, maar heel geestig en komiek. Eigenaardig dat dit veel samen gaat. Hoe zij zonder een taal te kennen, enkel door haar muzikaal geheugen, een rede kan houden in het Hollands en in de andere talen die ze hoort spreken, die op de toehoorders  de indruk maken in het Hollands te zijn gehouden, of in de andere taal, zonder dat men verstaat wat ze zegt. Inderdaad zijn het ook geen woorden, enkel klanken die zij uit. Met een enkel woord als Stadsschouwburg bv. er tussen. Ze moet een heel bijzonder mens zijn.

Bruno Walter dirigent (1876-1962)

1929

20 october. Diner in het Amstel Hotel met Ernest Bloch, componist, z’n vrouw, 2 dochters, Rachmaninov en vrouw, Mengelberg, Tilly, Oyens, Vom Rath, Rudi enz. enz. 31 personen. Hilda was er natuurlijk ook. Ik  maak speech klaar maar Mengelberg begint al gauw te spreken en zo komt er niets van. ‘t Was een tamelijke avond. Waarom Mengelberg de muziek van Bloch uitvoert is een raadsel.

Ernest Bloch componist (1880-1959)

1930

Woensdag 24 september Met Dopper, Rudi Mengelberg en Collot d’Escury (bestuurslid Concertgebouw) naar de begrafenis van M. Noordewier, zoon van Aaltje, die zelfmoord pleegde. Hij was lid van het Orkest. Te Hilversum heel veel belangstelling, zag daar Elisabeth Diepenbrock o.a. Ik behoefde niet te spreken, had wel bedacht wat ik zou zeggen. Het zou heel kort geweest zijn.

1931

29 maart. Naar de Mattheus Passion. De uitvoering was prachtig, vooral wat de koren aanging. Onder de solisten was Mia Peltenburg te lief, Carl Erb te gemaniëreerd. De uitvoering was over het geheel ontroerend. We gingen ‘s avonds naar het diner in het Amstelhotel, 52 mensen, ter ere van Mengelberg. Het diner uitstekend maar ik at weinig en drink nagenoeg niet. Intussen werden wij vermaakt door de Berlin Harmonist society, een zevental mannen die zongen op de manier van de Revellers, heel knap. Dansen met een jazzband en Hilda en ik deden een walsje. Om 3 uur naar huis. Aardig om te zien het plezier van Mengelberg en de aardige wijze waarop hij omging met die Revellers. De speech van Alexander Schmuller (1880-1933), vooral heel aardig waarin hij Mengelberg aanspoorde om nu voortaan in Holland te blijven. – Keyserling, die zeide dat men om een philosoof te worden de wereld om moet gaan in tegenstelling tot Kant die een groot philosoof was en Koningsbergen nooit heeft verlaten. De beschaving van Amerika die te meer vervlakt naarmate het aantal verdiepingen stijgt. 

Feestelijke bijeenkomst in Amstel Hotel (1931) Mengelberg in het midden vooraan, links van hem Hilda de Booij-Boissevain, .rechts van hem zijn vrouw Tilly. Direct achter hem de alt Ilona Durigo. Verder vele prominenten aanwezig, Heineken, Cornelis Dopper.

29 november, zondag. s-Middags naar het Concertgebouw, half en half verwachtende dat er iets gebeuren zou omdat een deel van het publiek ontstemd is omdat gedurende het concert geen hulde betuigd was aan Evert Cornelis. Er gebeurde echter niets. Mooie Cherubini. Vioolconcert Beethoven van Louis Zimmermann, altijd weinig interessant maar goed gespeeld. Variaties van Reger, mooi maar lang

Louis Zimmermann violist en eerst concertmeester van het Concertgebouworkest (1873-1954)

1933

Donderdag 21 december. Hedenavond is ten 10.40 geboren Johanna Maria, dochter van Tom en Ot. Tom telefoneerde toen het kind 3 minuten oud was. Ik was juist teruggekomen van het Concertgebouw waar ik Erna Rubinstein had horen spelen het concert van Max Bruch. Ze is een uitstekende violiste, zonder ziel.    

1934

12 november, maandag. Gisteren, zondag, een mooie uitvoering van de 3de van Mahler in het Concertgebouw onder leiding van Bruno Walter. Hoe mooi en gevoelig waren de trompetsolo en in de verte de posthoorns in het derde deel. Maartje Offers heeft een mooie stem. Wij dineerden ‘s avonds in het hotel de l’Europe als gasten van Heineken, voorzitter van het Concertgebouw. (blijkens de in het dagboek getekende tafelschikking waren er tien mensen. Bruno Walter zat links, mijn grootvader rechts van de gastvrouw). Bruno Walter is een zeer ontwikkeld man, niet alleen op zijn eigen gebied maar op allerlei gebieden. Hij zegt dat men in het algemeen omtrent Amerika geheel onjuiste begrippen heeft. Door de mening van allerlei rassen is een geheel nieuw, oorspronkelijk ras ontstaan, geniaal, nog onaf.

1935

Foto van Willem Mengelberg opgedragen aan mijn lieve vriend H. de Booij  juni 1935

1936

4 februari. Sam Bottenheim (zaak waarnemer van Mengelberg)  is veroordeeld wegens een belastingdelict. Verder heeft hij voor f 70.000 ongedekte cheques getekend en gaat de kast in. Ook heeft hij Amerikaans geld van Mengelberg opgemaakt, waardoor deze ook misschien in moeilijkheden geraakt omdat hij vroeger moet verklaard hebben in Amerika geen geld te bezitten

13 maart. Met de zaak Mengelberg staat het heel slecht. Een bezoek van Jitta heeft tot niets geleid. Hij ontkent alle schuld terwijl prof. Russel zegt dat hij zeker in de gevangenis zou komen zo alles bekend werd. Bottenheim zal als het uitkomt chantage plegen.

29 maart Zondag na de preek naar Marthe. Even gesproken over Mengelberg. Zij zegt dat men” zo het land heeft aan Mengelberg, dat men het aangenaam vindt als hem iets overkomt dat onaangenaam voor hem is. Men hoopt dat hij in de gevangenis komt en dat hij er niet in zit verwondert de mensen die overtuigd zijn dat hij geknoeid heeft met de belasting  (Marthe Voorhoeve, de weduwe van professor N.Voorhoeve. Zij musiceerde vaak met mijn grootvader en was aanhangster van de anti-Mengelbergpartij, die Evert Cornelis de voorkeur gaf als dirigent).

31 maart Dinsdag. Vandaag onze Willem Mengelberg voor de rechter als getuige in de strafzaak Bottenheim. Het lezen van het verslag in het Handelsblad stemt niet aangenaam, aangezien het bijna niet denkbaar is dat hij zo weinig van zijn geldzaken zou hebben geweten als hij voorgeeft.

1 april woensdag ’36. Gisteren heeft Mengelberg getuigd voor de rechtbank. De verslagen van deze zitting staan het beste in de Telegraaf van gisteren en hedenochtend. Mengelberg heeft als getuige de eed afgelegd en men kan dus niet aannemen dat hij onwaarheid heeft gesproken zonder hem van meineed te beschuldigen. Toch is het moeilijk zulk een volslagen onbekendheid met de staat zijner financiën bij een mens te aanvaarden. Om 3 uur vergadering van het Concertgebouw, waarin wij bekend worden met de eisen van bezuiniging van Rijk en Gemeente, die zeer ernstig zijn. Moeilijkheden met Mengelberg die een concert heeft afgesloten te Parijs terwijl hij op die datum een concert heeft te Deventer. Oyens stuift op en zegt dat Mengelberg, Tilly en Russel leugenaars zijn en dat hij geen andere banden dan zakelijke meer met hen heeft.

20 april. Gisteravond naar concertgebouw, herdenking sterfdag Mahler. Een prachtig concert. Ik had geen slaap, hetgeen zeer bijzonder is en genoot dientengevolge zeer bijzonder. Er waren twee Franse dames die enthousiast waren zowel over het orkest als over den Duitsen baszanger en over onze Jo Vincent die onovertrefbaar was in de IVde symphonie van Mahler. De Lieder eines fahrenden Gesellen waren zo roerend. Op zulk een avond vergeeft men Mengelberg veel.

Jo Vincent zangeres (1898-1989)

1937

10 februari. Namiddag vergadering Concertgebouw waar het voornaamste punt, hoe het bestuur zal staan tegenover de operaplannen van de Wagnervereniging.

22 februari. Gisteren – Zondag – met Hilda naar Richard van Rees, den 84 jarigen, oud-bestuurder van het Concertgebouw, thans wonende in het hotel Duin en Daal te Bloemendaal. Het is aardig die drie cahiers te lezen, al bevatten ze niet veel bijzonders. Gedurende het conflict in 1904 vertrouwden wij Van Rees niet. Hij is niet van de kwaliteit Sillem. In hem zat meer stijl.

1938

Het is nu 12 mei. Wij zijn dadelijk na onze thuiskomst [op 4 mei, van een reis naar Italië] gevallen midden in de feestelijkheden van het Concertgebouw, uitvoeringen van de 8ste van Mahler, een feestelijke bijeenkomst waarbij de Egmont ouverture en Halleluja van Händel uit de Messias werd uitgevoerd en waarbij een aantal toespraken werden gehouden; de laatste door Heineken (dr. H.P.Heineken, voorzitter van 1934-1946 van het Concertgebouw en  bierbrouwer) , onze voorzitter, die zich aan het slot ontpopte als een gelovig mens, die zich weet onder een hogere macht; een muziektentoonstelling in het Museum, een uitvoering in Carré, van Pierement tot Mengelberg. Heineken en Oyens kregen de Leeuw, een succes dat niet zonder moeilijkheden schijnt te zijn bereikt daar op beider zedelijk leven aanmerking scheen te worden gemaakt in hofkringen en de Leeuw nu eenmaal het opschrift heeft: Virtus Nobilitat.

Donderdag 16 juni.  Een bezoek aan Dopper gebracht. Hij krijgt dagelijks inspuitingen om hem te kalmeren, maar de nachten zijn in weerwil hiervan vreeslijk als de inspuiting uitgewerkt heeft. Wij spraken over de oude tijd, over Diepenbrock, Mengelberg, Van Rees enz., over de muziekstukjes die hij voor ons en onze kinders maakte. Ik ben al weer niet hartelijk genoeg voor hem geweest, heb hem veel te zelden opgezocht

1939

Cornelis Dopper componist (1870- 1939) (Gedeelte van foto  in Amstel Hotel  in 1933)

1940

Krantenknipsel in het dagboek: Uit het Telegraaf van 10 juli 1940 Mengelberg in gesprek met de”Volkischer Beobachter”

PROF. Dr. WILLEM MENGELBERG, die  naar men twee concerten met het Berlijnsche Philharmonische Orkest gegeven heeft, is ter gelegenheid van dit bezoek aan de Duitsche hoofdstad door dr. Hans Erman voor  de “Völkische Beobachter” . geïnterviewd. “Eigenlijk,” aldus de interviewer, “wilden  wij uitsluitend over muziek spreken. Over het Concertgebouw, de “Philharmonie” van Amsterdam, over de jongere Nederlandsche componisten Pijper, Voormolen, Badings en Rudi en Karel Mengelberg, zou er veel te vertellen zijn geweest….En dan kwam men steeds weer op de politiek! Hij kon nóg zoo dikwijls zeggen: “Ik ben, een musicus, politieke dingen kan ik niet bespreken!” – in den volgenden zin was hij toch weer bij de politiek. “En daarbij heb ik de groote gebeurtenissen in Holland niet eens meegemaakt, ik was namelijk al in Duitschland. U kunt zich voorstellen hoe wij aan de radio hingen in die dagen.” “Wij” – dat is Willem Mengelberg en zijn echtgenoote, die den dirigent begeleidde.  “Toen de wapenstilstand gesloten werd bleven wij den heelen· nacht op; het was te Bad Gastein, en al was ik er tien maal voor de kuur, wij zetten ons met alle vrienden, lieten champagne komen en vierden dit grootsche uur. Het is werkelijk een grootsch uur, de wereldgeschiedenis zal dat bevestigen. Europa komt in nieuwe banen.” En of zijn landgenooten. zoo denken? “Natuurlijk waren er in Holland personen en kringen die anders georiënteerd waren, maar naar ik hoor laat zich vaststellen, dat die al rijkelijk veel geleerd hebben. Zeker, ons leven had veel contact met het Westen, dat contact is  verstoord, ook de invloed van de Westelijke cultuur is afgesneden – maar …. ” 

Hij zet zich achterover in zijn stoel, ziet me doordringend aan:  “Maar ik vind dat heelemaal niet zoo erg. Stel u zich eens voor, dat het anders gekomen was.  Dat zou veel erger voor het Nederlandsche cultuurleven geweest zijn. Immers wij zijn altijd bijzonder nauw met juist het Duitsche geestesleven verbonden geweest. En wanneer het Westen terugtreedt zal Duitschland nog sterker op den voorgrond komen. Ik heb zoo juist een krantenknipsel ontvangen, met dezen brief.” 

De brief wordt gehaald, het krantenknipsel wordt voorgelezen: Onze theaters zijn open, de bioscopen geven hun gewone voorstellingen, de trams rijden, de kinderen spelen op straat en  wanneer een vliegmachine aan den hemel verschijnt blijft iedereen aan zijn werk, de sirenes klinken niet meer, de menschen ademen op …. Zoo stond het in de Hollandsche krant Mengelberg meent, dat er geen beter getuigenis voor den nieuwen Nederlanschen opbouw bestaat staat dan juist dit praatje in het dagblad: En wanneer nu alle kunstzinnige en wetenschappelijke werk verder gaat als in vredestijd zal Duitschland daar het grootste aandeel aan moeten hebben; ik althans geloof dat.” 

En plotseling komt hij weer terug op die personen en kringen waar hij te voren gewag van had gemaakt: “Wat zijn het allemaal kortzichtige lieden geweest. En hoe verstoken van alle inzicht waren de politici der Westelijke mogendheden, die de den oorlog veroorzaakt (“heraufbeschworen”) hebben. Hoe dikwijls heeft Adolf Hitler bewezen tot vrede bereid te zijn; bijna hield men het voor onmogelijk, dat hij altijd weer de hand uitstrekte tot vergelijk. Zijn tegenstanders moeten blind of kwaadwillig geweest zijn. wanneer zij geloofden dat te kunne negeeren.

Wij willen aan den arbeid gaan. Wanneer ik mijn reeds aangegane verplichtingen in Duitschland vervuld heb dan wil ik in Holland blijven. Holland beeft zijn kinderen thans noodig, het heeft ook mij noodig. Wij willen werken en aan de toekomst gelooven”.

En – aldus besluit de interviewer – muziek maken. Heden in de Philharmonie te Berlijn. En dan alle dagen verder in het Concertgebouw van het weer vredige Amsterdam.

Onder het artikel schrijft mijn grootvader : Dit doet denken aan augustus 1914.

Krantenknipsel in het dagboek van mijn grootvader Interview over een interview

In een donker Amstel-station stapte de professor uit den trein – den laatsten, en veel te iaat – vergezeld van mevrouw ~Mengelberg en zijn impressario, den .heer Johan Koning. In het Amstelhotel zou hij “even te woord staan”en dit lijde uit tot een regelrecht interview, want hij had vernomen van de ondergrondsche pogingen, in Nederland gedaan, om  een campagne tegen hem op touw te zenen, met anonieme pamfletten in brievenbussen gestopt.

“Ik ben niet anders teruggekomen dan ik heengegaan ben. Vele menschen schijnen hier veranderd te zijn- ik ben niet veranderd. Ik behoef niet opnieuw mijn houding te bepalen; deze behoeft geen andere te zijn dan zij altijd was en nu is. Nooit ben ik iets anders geweest dan een goed Nederlander en een musicus. Ik heb mij nooit met politiek bemoeid, doch men probeert mij altijd in de politiek te betrekken. Het merkwaardige is, dat mijn goed Nederlanderschap nooit in twijfel getrokken is dan sedert 1933. Voor zoover ik mij herinneren kan, waren wij toen in vollen vrede met Duitschland. Doch na de intrede van het nationaal-socialistiscne regime in Duitschland, begon men mij te hinderen, te vervolgen, omdat ik in Duitschland dirigeerde. Ik dirigeerde ook in Engeland, doch dit nam men mij niet kwalijk. Ik dirigeerde in Brussel en Parijs, doch dit werd mij toegestaan. Men nam mij zelfs niet kwalijk, dat ik in ltalië orkesten aanvoerde. Duitschland was echter taboe. Waarom? Uw eigen orgaan betoogde altijd, dat wij, Nederlandsche natie, er belang bij hadden, dat Duitschland bloeide, omdat wij achterland van Duitschland zijn en het groote doorvoerland. Geen enkele Nederlander met gezond verstand kan ontkennen, dat wij, met onze groenten, met onze visch, met onze zuivelproducten en vooral met onze koloniale producten belang hadden bij een welvarend Duitschland. Mij persoonlijk gingen deze dingen toch niet aan? Ik dirigeerde, doch als dirigent geloof ik te mogen zeggen, dat ik steeds den naam en den roep van Nederland heb uitgedragen…

Op eenmaal beging ik de misdaad pro-Duitsch te zijn Ik was pro-Duitseh, met goed recht. Mijn voorvaderen waren Duitschers en sedert wanneer is het in Nederland een misdaad pro- of anti- iets te zijn? De heer Colijn was pro-Engelsch: Heeft men hem verweten een landverrader te zijn? Het was in Nederland nooit een misdaad pro-Engelsch of pro-Fransch te zijn, mits men slechts niet pro-Duitsch was. Ik heb er nooit iemand scheef op aangekeken wanneer hij anti- Duitsch bleek te zijn – dat was zijn goed  recht. Doch waarom moest ik belasterd worden omdat ik van mijn sympathieën voor Duitschland liet blijken? En verder was ik een musicus en liet deze sympathieën niet doorwerken op het gebied der muziek. Ik heb overal gedirigeerd. voor alle nationaliteiten, voor alle menschen en had slechts één doel: den roem van Nederland als Europeesch muziekcentrum te verbreiden. Iedere onderscheiding, die ik ontving, was een onderscheiding van deze werkelijkheid

HET GLAS CHAMPAGNE. 

Ik ben in mijn leven gewoon geraakt aan haat en afgunst,” zoo ging prof. Mengelberg voort. “Sedert 1933 is er tegen mij een ondergrondsche campagne aan het welk – ik heb er mij niet aan gestoord, zoomin als ik er mij nu aan stoor. Ik hoor dat er anonieme pamfletten omtrent mij verspreid zijn, met de schrijfmachine vermenigvuldigd, waarin men mijn interview in de” Völkischer Beobachter” als voorwendsel neemt een nieuwe hetze tegen mij te ontketenen. “Professor Mengelberg drinkt champagne, terwijl Nederland capituleert” is de teneur van deze hetze. 

Ik stel voorop dat van deze geschiedenis geen woord waar is. De verslaggever van de “Völkischer Beobachter” was tegenwoordig bij een gesprek, dat wij in het hotel te Berlijn hadden. Er werd over en weer gesproken en uit enkele flarden van het gesprek moet hij verschillende dingen verkeerd verstaan hebben. Ik kom hier nog op terug,  want ik wil allereerst het volgende zeggen: Als ik nu eens den avond van de Nederlandsche capitulatie een glas champagne~ gedronken had? 

• Wij waren in Duitschland en vernamen daar de tijding. dat ons land in den oorlog betrokken was: Wij wisten van niets en maakten enkele dagen van agonie door van ontzettende spanning om alles wat ons in Nederland dierbaar was. Het zal mijn vijanden wellicht zonderling schijnen, doch ik heb hier ook vele vrienden, verwanten, ik heb hier mijn levenswerk – het Concertgebouworkest – de Nederlandsche muziekcultuur. Het spel der groote politiek is mij vreemd, doch ik dacht aan al die vrienden en verwanten en aan mijn vaderland. Toen kwam plotseling de tijding, dat Nederland gecapituleerd had. Wilt u mij eens in gemoede zeggen, voor hoeveel Nederlanders dit bericht een bevrijding was – hoeveel Nederlanders met vrouwen en kinderen, met jongens en mannen in het leger, met dankbaarheid dit bericht hebben vernomen?  

Om nu op het interview in de Völkischer” terug te komen – dit was geen interview, meer een impressie. Dat blijkt wel hieruit: ik was op den dag der NederIandsche capitulatie niet in Bad Gastein doch in Frankfort en mocht er niet vandaan. Wij hebben gehuild van opluchting toen wij hoorden, dat de vreeselijke beproeving voorbij was. En we hebben een kopje thee gedronken. –  De redacteur van de “Völkischer” verwart twee data en hij zal dit vermoedelijk al vergeten zijn en het trouwens niet zoo belangrijk vinden als mijn Nederlandsche vijanden, die met anonieme brieven tegen mij hetzen. Den 25den Mei ben ik een kuur gaan doen in Bad Gastein. En het was dáár, dat wij het bericht van de bezetting van Straatsburg door de Duitsche troepen vernamen. Bij die gelegenheid was een onzer vrienden, een Fransch-Duitscher. zoo gelukkig, dat hij een flesch champagne liet aanrukken en toen heb ik een glas meegedronken. Dit detail is door den redacteur van de “Völkischer” verkeerd begrepen en en hij heeft de data verwisseld. Hiermede is voor mij de kwestie gesloten. Mijn vrienden kennen mij voldoende – degenen, die zich door anoniemen laster vroeger en nu hebben laten beïnvloeden, interesseeren mij niet. Het doet er alles zoo weinig toe. Ik blijf nu eenigen tijd in Nederland om  besprekingen te voeren betreffende het Nederlandsche muziekleven en ik hoop nuttig werk te kunnen doen voor den verderen opbouw ervan”.

8 augustus 1940 Een brief van Hilda aan Willem Mengelberg:

Beste Willem. Ik las net je interview over een interview en ik wil je even zeggen dat je je vergist over de mentaliteit der vrouwen en ook van de jongens en mannen in het leger. Ik denk wel dat het overgroote deel van ons dacht in de eerste plaats aan ons Vaderland en daarna pas aan onze kinderen en mannen en onszelf. Ik kan voor mezelf spreken : twee zoons en twee schoonzoons onder de wapenen en ik heb geen oogenblik aan hen gedacht. Alleen aan Onze Koningin en Ons Vaderland. Daar je je openlijk als Duitscher bekent, kan ik je gevoelens niet euvel duiden, maar ik voelde behoefte je even doen weten wat er omging in het hart van een oude Hollandsche vriendin. We huilden allen, mannen en vrouwen. Ik weet niet of mijn jongste zoon Alfred nog leeft en ook waar hij zijn Koningin en vaderland dient, ik verlang soms onuitsprekelijk naar hem. Mochten we hem verloren hebben als de Vrede eenmaal komt, dan zal ik getroost worden door de gedachte, dat hij voor zijn Koningin en Vaderland gesneuveld is. Hartelijke groeten aan Tilly. Je Hilda.

Zaterdag 17 augustus. W. Mengelberg heeft Hilda geantwoord op haar brief [ n.a.v. een kranteninterview over het eerder verschenen interview met Mengelberg, waarin deze aanneemt dat het merendeel van de Nederlandse bevolking blij was met de wapenstilstand, in het bijzonder de vrouwen]. Het antwoord [niet bewaard] van Willem betekent zeer weinig.

26 oktober 1940 Artikel in Handelsblad:

PROF. MENGELBERG OVER ZIJN CONCERTEN VOOR “VREUGDE EN ARBEID” “Naar zooiets heb ik mijn leven  lang gestreefd.” 

“TIJDENS DE PERSCONFERENTIE IN HET AMSTEL HOTEL TE AMSTERDAM in verband met de oprichting van “Vreugde en Arbeid” door het N.V.V. Links prof. dr. W. Mengelberg, rechts H.J. Woudenberg, commissaris van het N.V.V.

“Meer dan veertig jaar lang heb ik nu volksconcerten gedirigeerd”. zeide prof. dr :WilJem Mengelberg gistermiddag op een door het N.V.V. belegde persconferentie ter aankondiging van de organisatie “Vreugd en ‘Arbeid”. die, naar wij dezer dagen reeds hebben gemeld, hier te lande een soortgelijke functie wil vervullen als de organisatie “Kraft durch Freude” in Duitschland, al wil zij daarvan dan ook geen klakkelooze nabootsing zijn. De heer H. J. Woudenberg. commissaris van het Verbond, had tevoren de bedoeling van deze organisatie uiteengezet, doch daarvan hebben wij reeds melding gemaakt. 

De heer Mengelberg nu zeide zeer verrast te zijn te vernemen van al de plannen die “Vreugde en Arbeid” op haar programma heeft staan. “Ik vind ze prachtig”, zoo sprak hij; “naar zooiets heb ik mijn leven lang gestreefd. De kunst is er niet alleen voor menschen met veel geld of voor zeer ontwikkelden, zij is een zon. die voor alle menschen moet schijnen. Toen ik zeven jaar was hielp  ik al mee in mijn vaders atelier aan muziek en voordraohtsavondjes. Toen ik later dirigent aan het Concertgebouworkest werd heb ik dadelijk in het bestuur gezegd, dat er ook concerten moesten worden gegeven waar alle, menschen naar toe zouden kunnen gaan. Ik wil niet verklappen. wat er alles achter de schermen is gebeurd, maar het heeft veel moeite gekost die volksconcerten er door te rijgen. Ze zijn er echter gekomen en die er naar toe gaan zijn menschen, die een wezenlijke behoefte hebben eens te vertoeven in een mooie, ideëele atmospheer.” 

Zich nogmaals wendend tot den heer Woudenberg, zeide prof. Mengelberg; “Ik vind het prachtig wat u doet. Als ik u helpen kan doe ik dat graag. U kunt altijd op mij rekenen! De wereld heeft dit noodig.” 

Men weet, dat op 3 November te Amsterdam en op 9 November in Den Haag de eerste concerten onder auspiciën van de organisatie Vreugde en Arbeid” zullen worden gegeven voor de arbeiders, die lid zijn van de onder het N. V.V. ressorterende vakbonden, Prof.Mengelberg zal beide concerten dirigeeren.

Onderschrift van mijn grootvader: Mengelberg uit zich weder op weinig gelukkige wijze tegenover de pers.

Zondag 15 september. Mengelberg heeft zich door zijn uitlatingen in Duitsland hier onmogelijk gemaakt. Het orkest en ook het bestuur hopen dat hij weg zal blijven.

4 october. Gisteravond het eerste concert onder Mengelberg. Wij bleven thuis en luisterden door de radio. Er gebeurde naar het mij schijnt niets bijzonders. Hoe het applaus is geweest bij het eind weet ik niet, daar na 9 uur geen uitzending meer plaats heeft.

Schilderij van Hendrik de Booij  (1867-1964) gemaakt door Bart Peizel in 1942 of 1943

1943

14 oktober 1943. Onze lieve vriendin Tilly Mengelberg is gestorven aan kanker. Wij zagen haar herhaaldelijk bij ons, wat een prettig gevoel is, vooral nu de vriendschappelijke verhouding met Willem Mengelberg onmogelijk is geworden.

2 november. Mengelberg heeft zijn tournee afgezegd, gaat dus niet naar Kopenhagen, waar hij 10.000 Zw. Frs zou hebben verdiend. Hij verkeert in geldnood door de omstandigheden, is weer te Zuort. Hij heeft in een in de Duitse taal gesteld schrijven zijn vrienden, ook de Hollandse, bedankt voor de belangstelling ondervonden bij het sterven van Tilly. Men zegt dat hij geheel verslagen is, en dat het goed zou zijn als hij nu maar stierf.

1945

maandag 1 januari Gisteren waren we met ons drieën op een concert van [Herman] Schey in de woning van bisschop Vrede en zijn vrouw. Bisschop van de Vrije katholieke kerk, en zijn vrouw is feitelijk niet zijn vrouw, want hij is nog gehuwd, wil scheiden, maar z’n vrouw weigert dit. Schey zong prachtig, psalmen van Dvorzak, liederen van Moussorgsky, van Wolff en van Brahms.

10 juni Er was gisteren een concert in de grote zaal van het Concertgebouw, dat stampvol was, waar optraden die vaderlandslievende flinke kunstenaressen zoals To Versteegh en de meisjes Diepenbrock, die zich niet opgaven bij de Cultuurraad en dientengevolge gedurende de oorlog niet konden optreden. Fijner ware het m.i. geweest zo zij zich voor zulk een demonstratie niet hadden geleend, die immers een ietwat farizeeïsch karakter had. “Here, ik dank u, dat ik niet ben als de tollenaar”. Bij hen die zich wel opgaven waren het dikwijls omstandigheden zoals gebrek aan geld, die hen daartoe dreven, soms noodzaakten.

25 juli. Gehoord dat het Concertgebouw zijn eerste concert wilde beginnen met het Wilhelmus, maar dat het Militair Gezag die niet heeft toegestaan en dat het orkest nu staakt als het niet wordt toegestaan.

7 oktober. Heineken drinkt een borreltje bij ons. Hij praat graag, is een ontwikkeld man. Bijzonder lelijk, maar met een vriendelijke uitdrukking. Hij vertelt te hebben gehoord dat Willem Mengelberg erg terneergeslagen is en er niets van begrijpt wat men in Nederland tegen hem heeft. Hij kan zich hier niet meer vertonen, welke verdiensten hij ten opzichte van het muziekleven ook toont.

19 november  Marthe jarig en bracht haar een bezoek .Daar vond ik Nelly Bodenheim van die aardige kinderboekjes, Willem Andriessen { en anderen}. Andriessen zeide o.a dat hij Rudi Mengelberg veel te zwaar gestraft vond en zo kwamen we op de doodstraf.

1946

2 augustus. Naar de RK begraafplaats Buitenveldert en daar gesproken met grafsteenhouwers in verband met graf Geraldine [Ierse nicht van Hilda, hier in l945 overleden] en vervolgens naar de graven van Diepenbrock en Der Kinderen. Als ik voor die graven sta dan voel ik heel weinig, of liever in het geheel niets voor verbranden. Mijn lichaam is een afgelegd pak dat op natuurlijke wijze in stof overgaat. Of dit nu gaat met behulp van wurmen is mij om het even. Er blijft een graf met gedenkteken waarvoor achterblijvenden gedurende een reeks van jaren kunnen staan met liefde in hun hart, een plek waar zij tot bezinning kunnen komen en zich zullen kunnen afvragen: ben ik op de goede weg. Zulke gevoelens komen moeilijker bij het aanschouwen van een urn met as. Zo stond ik dan voor het graf van dien besten Diepenbrock.

1947

5 januari. Gisteren Rudi Mengelberg, vertelt op mijn verzoek een en ander over de financiën van Willem Mengelberg en de wijze waarop hij die beheerde. Hij schonk een belangrijk bedrag aan zijn broeder Hans en ook meer dan f 50.000 aan den ouden Gröthe. In Amerika verdiende hij 3000 dollar per concert. thans heeft hij niets of zeer weinig.

18 april. Hilda heeft in de haast getekend op een brief aan de Ereraad Willem Mengelberg. Mengelberg wordt door zeer velen gehaat en als een 1e klasse ellendeling beschouwd, wat hij niet heeft verdiend. Hij heeft door zijn optreden, onhandige uitingen enz. zich reeds vóór de oorlog bij zeer velen gehaat gemaakt, zou onmogelijk weer hier kunnen komen dirigeren, zulk een optreden zou zeer veel tegenstanders, zeker een demonstratie in het Concertgebouw teweeg brengen. Terwijl hij eigenlijk een kind is met een goed hart en zich zeker niet heeft kunnen denken dat er iets kwaads lag in dirigeren voor Duitsers, die zijn landgenoten zijn. Hij was Duitsgezind, maar zeker niet anti-Nederlands. De Koningin heeft hem de huisorde van Oranje ontnomen nog vóór de uitspraak van de Ereraad. Hilda betreurt dat zij tekende, te haastig, toen Elly Heemskerk plotseling met die brief kwam. Ik meende niet te moeten tekenen omdat ik zeer onlangs door de perszuiveringscommissie was gestraft, had het anders misschien ook gedaan, uit vriendschap voor Mengelberg, al vind ik hem ook nog zo onmogelijk. Ik ben met hem begaan, vind dat hij te ongunstig beoordeeld wordt. Bij velen hebben nog altijd gevoelens van wraak te overhand, ook een negatie van de gedachte “wie uwer zonder zonde is werpe de eerste steen”.

23 oktober. Mengelberg is nu in hoger beroep veroordeeld tot 6 jaren in plaats van levenslang ontzetting van het recht van dirigeren enz., ingaande juli 1945. Hij zal dus eerst over 3½ jaar zijn schuld geboet hebben en zal dan zijn 80ste jaar hebben voleindigd. Een zware straf, als men rekening houdt met hetgeen hij heeft gedaan en zijn grote verdiensten. Er is veel verteld over Mengelberg wat overdreven of geheel onwaar was. Al die verhalen werden gevoed door de afkeer die velen die hem niet kenden voor zijn persoon hadden. Zij die hem kenden hielden van hem met zijn fouten. Zijn verdiensten als dirigent van het Concertgebouworkest waren schitterend. En al was hij niet gauw tevreden en vergde hij daardoor heel veel van de orkestleden, ook zij zien nu in van welke grote waarde hij voor het orkest en voor het gehele muziekleven is geweest. Onlangs sprak ik Stips, den bassist, in 1904 en later voorzitter van de orkestcommissie, destijds een opstandig karakter. Hij was blij mij weer te zien, sprak van die mooie oude tijd, die tijd onder Mengelberg “Dát was een grote mooie tijd. Hij was geen Jodenhater, zoals ze zeggen”. De voortreffelijkheid van het Concertgebouworkest heeft het te danken aan Mengelberg. Het schijnt dat zulke eigenschappen, eenmaal verworven, niet spoedig verloren gaan, een orkest verkrijgt een zekere traditie, verliest die niet zo gauw. Die nauwgezetheid verkreeg het door de grote eisen die Mengelberg er aan stelde. Hij was een harde werker. Na een vermoeiend avondconcert ging hij, na zich te hebben doen masseren, weer aan het werk, het bestuderen van de partituur, nodig voor het volgende, tot laat in de nacht, ja zijn enige lectuur was eigenlijk die partituren. Hoe dikwijls het orkest ook een werk had uitgevoerd, als het weer op het programma kwam dan ging hij het instuderen alsof het nog nooit was ingestudeerd, telkens weer nieuwe passages vindend, waarin hij iets verbeterde in de uitvoering, dikwijls tot wanhoop van het orkest, want hij hield daarbij lange, voor het orkest vervelende uitleggingen. Ja, zeide men mij, hij tergde het orkest, soms met opzet, om het in een staat van woede te brengen, waardoor de uitvoering in glans won. Hij had weinig tact, zijn enige ware belangstelling was muziek, en het kan daarom niet anders of hij moest bijzondere gevoelens van waardering gevoelen voor het land dat die muziek voor het grootste deel had gemaakt – Duitsland. Voor politiek had hij grote minachting, ook voor couranten. Uit zijn prille jeugd zijn aardige verhalen van zijn lieve Moeder die vertelde hoe hij in schoolgevechten nooit dacht aan opgeven, hoe hij als klein kind aan de piano zat te improviseren en dan plotseling in mineur overging. “Hij speelt in mineur” zei zijn Moeder, “dan heeft hij het in de broek gedaan”. Men krijgt de indruk van gebrek aan objectiviteit bij de leden van de Ereraad. Dit gebrek maakte het de Ereraad onmogelijk zich vrij te maken van de geest van afgunst en haat om Mengelberg. 

1950

15 januari. Gisteren ben ik tegenwoordig geweest bij het afscheid van Von Balluseck(hoofdredacteur Algemeen Handelsblad 1929-1950), eerst aan een lunch bij Dikker en Thijs, vervolgens in het Handelsblad bij een receptie. Toen het gesprek op Mengelberg kwam vertelde Von Balluseck enige aardige indrukken van ontmoetingen met Mengelberg. Eerst in Amerika in 1921. Het eerste concert opende met een ouverture Oberon, waarbij de Franse hoorns (zo zeide v.B) beginnen met een geweldige hoornstoot, Een van de hoorns blies daar een geheel verkeerde toon. Volgende dag was v.B. bij de repetitie. M. riep de hoornist bij zich, die erkende fout te hebben geblazen, omdat hij zenuwachtig was door het 1e optreden onder Mengelberg. Neen, zeide M., dat was niet de reden, er was een ander. Welke? Dat uw embouchure niet goed was. Verontwaardigde ontkenning van de hoorn. Ik zal ‘t U tonen zei M., Geef mij uw instrument eens. En toen zette M. de hoorn aan zijn mond en blies dadelijk de toon die de hoorn had moeten blazen in volle kracht. Verbazing van het orkest dat een dirigent ook met een hoorn terecht kon. En het gevolg was dat hij verder met dit orkest alles kon doen was hij wilde. Een ander geval was met een Frans orkest. Bij een zeker muziekstuk moest veel meer “liefelijkheid” naar voren komen. M. vroeg toen aan het orkest wie hunner getrouwd waren. De getrouwden moesten de handen opsteken. M. zei toen dat hij zag dat er nog te velen onder het orkest waren die de constante liefde van een vrouw niet kennen en dat hij daaraan toeschreef dat de melodie niet lieflijk genoeg had geklonken.

1951

27 januari Concertgebouw. Er waren ernstige verschillen van mening ontstaan over de vraag of Paul van Kempen al dan niet zou mogen dirigeren in het Concertgebouw. Gedurende het concert van zaterdagavond 27 januari hebben reeds ongeregeldheden plaats gehad, maar op het concert van zondag 29 jan. werd het erger, waarbij nog kwam dat de meerderheid der orkestleden het podium verliet omdat zij zich niet in staat achtten in de sfeer van onrust muziek te maken. Het koor was het daarmee niet eens. En slotte ontsloeg het Bestuur van het Concertgebouw de leden van het Orkest die het podium hebben verlaten.

Dinsdag 30 januari. Op 2 uur thuis, waar Heentie (nicht van Hilda de Booij-Boissevain, haar man Dick Mesman was basklarinettist van het Concertgebouworkest) bij Hilda zit en vertelt van de gang van zaken om het Orkest. Blijkbaar wordt het nu een revolutie. De 75 orkestleden die niet wilden of konden spelen wensen niet terug te komen onder het Bestuur doch willen een geheel nieuwe organisatie oprichten.

1 februari. Het gesprek draait meestal om het Concertgebouwconflict. Het optreden van het Bestuur, in het bijzonder van De Jongh Schouwenburg, wordt algemeen onbesuisd gevonden.

14 februari. Na het herlezen van een interview in 1940, gepubliceerd in de Telegraaf, is het portret van Mengelberg weder uit onze kamer verdwenen. Gisteren een aantal oude brieven uit mijn concertgebouwtijd, die Mengelberg aan mij schreef, voorgelezen aan Hanna (Hanna van Eeghen, nicht van Hilda de Booij-Boissevain) en Engelien (dochter van Hendrik de Booij) en ik voel daarna de neiging opkomen zijn portret weder te plaatsen.

29 maart. Willem Mengelberg is op 22 maart j.l. gestorven en ik ben er bedroefd over en geschokt of laat ik zeggen onder de indruk van het heengaan van een man met wien wij zo vast verbonden waren.

Joseph Wilhelm Mengelberg (Utrecht 28 maart 1871- Zuort, 22 maart 1951)

Er werd gisteren in het concert op woensdag door Klemperer enige ogenblikken stilte verzocht ten einde hem te herdenken, en zaterdagmiddag is er een herdenkingsconcert in het concertgebouw, waar de vlag halfstok waait. Het concert van hedenavond onder Klemperer bevredigde ons niet.

Otto Klemperer, dirigent ( 1885-1973)

De suite van Bach, slordig uitgevoerd, liet ons horen wat we onder Mengelberg hebben verloren en wat ons te wachten staat zo het orkest zeggenschap krijgt over de leiding van het orkest. Gesproken met H. Stips, oud-orkestlid, thans nog invallend bassist, die als zijn mening gaf dat het enig nodige op het ogenblik zou zijn dat het Bestuur onbuigzaam zou zijn ten opzichte van de wensen van het orkest. Ik vond het merkwaardig zulke woorden te horen uit de mond van een man die ons (het Bestuur) in 1905, dus 46 jaar geleden door zijn opstandigheid als voorzitter van de Orkestvereniging hinderde, maar ik geloof niet dat zijn eisen toen gingen over de vraag van overgave van de leiding aan het orkest.

1956

6 februari 1956. [Bij de ingeplakte overlijdens aankondiging van Hendrik Freyer.] Freyer heb ik gekend aan het Concertgebouw waar hij administrateur werd toen ik aftrad en en gedelegeerd bestuurslid werd, later bestuurslid..Herhaalde malen heb ik met hem gezeild met de Mavourneen op de Zuiderzee. Ik herinner mij dat wij in de haven van Enkhuizen lagen en ‘s avonds voor het slapen gaan ik waarschuwde dat om 2 uur moest gepompt worden omdat de Mavourneen  (zeilboot van Hendrik de Booij) water maakte. Hij was een eerlijke rechtschapen man, die voor een administrateur de eigenaardige gewoonte had niet te antwoorden op brieven die zich op zijn tafel en in zijn zak vermenigvuldigden. Het was bij hem een systeem, hierop berustende, dat bij het Concertgebouw alles gewoonlijk geheel anders liep dan in de eerste brief werd voorgesteld dan dat dus veel onnodig werk werd verricht door dadelijk te antwoorden. Hij zei altijd: Ja, dame!

Einde dagboek fragmenten van Hendrik de Booij

————————————————————————-

People I met, memories H. de Booij (Dutch)

Een hoofdstuk uit “Mensen die ik ontmoette, Herinneringen H.de Booij “.

Door zijn zoon H.Th de Booij gebundeld en uitgegeven als een brochure in december 1970.

Stencilwerk werd verzorgd door zijn kleinzoon Tom de Booij met zijn uitgeverij GEOPOL-Baarn

Gustav Mahler.

Gustav Mahler (1860-1911) wandelend langs de Zuiderzee bij Valkeveen 1906 (Foto H. de Booij) 

Toen ik in 1903, na terugkomst uit Indië werd afgekeurd voor verblijf in de tropen en dientengevolge voor de Marine, aanvaardde ik de betrekking van administrateur van het Concertgebouw. Het Concertgebouw was in 1888 tot stand gekomen, opgericht door enige Amsterdammers, en werd, toen ik er op 5 februari 1904 aan werd verbonden, bestuurd door Mr. A.J. Sillem , H.J. de Marez Oyens, Mr. R. van Rees en Mr. H.J. van Ogtrop. Van deze bestuurders behoorden de drie eerst genoemden tot de oorspronkelijke oprichters.

De oprichters hadden voor dit doel geld moeten lenen, het was echter hun gewoonte zich persoonlijk aansprakelijk te stellen voor de betaling van tekorten op de exploitatie. Aan deze gewoonte, geen verplichting, bleef het bestuur, zoals ik het aantrof, getrouw zolang het mogelijk was. Gewoonlijk was echter de toepassing ervan niet nodig daar er geen tekorten waren, maar het kwam voor. Mijn salaris was f 3.000.-, wat destijds nièt min was. Willem Mengelberg was de Dirigent. Zo kwam ik in een omgeving die belangrijk verschilde van die waaraan ik bij de Marine gewend was. Er kwam nog bij, dat bij mijn indiensttreding een conflict bestond tussen bestuur en orkest, concertgebouwconflict geheten, dat had geleid tot mijn benoeming ter vervanging van de administrateur Willem Hutschenruyter (1863-1950), die ontslag had genomen. Ik ben niet van plan over dit conflict veel te vertellen. Aan alle strubbelingen komt een einde, ook bij deze was dit het geval ook al waren ze soms vrij ernstig, doordat een deel van de bezoekers der concerten partij had gekozen tegen het bestuur. Tenslotte stelde een aantal orkestleden zich niet langer beschikbaar bij de afloop van hun :contract. Anderen,kwamen in hun plaatsen. De vrede herstelde zich geleidelijk ook onder het publiek.

Mengelberg had reeds geruime tijd de belangrijkheid van de werken van Gustav Mahler begrepen en toonde dit door de uitvoering , ook al ,moest ons publiek er aan wennen. Als administrateur hoorde ik niet alleen de uitvoeringen maar was ik ook vaak aanwezig bij repetities, zodat ik al spoedig delen van symfonieën uit het hoofd kende. In 1904 kwam Mahler uit Wenen en nam zijn intrek bij Mengelberg, die in de van Eeghenstraat 107 woonde. Hij woonde uitvoeringen~ en repetities bij en waardeerde Mengelberg. Als Georg Kresse en zijn mede trompetblazers hun instrumenten hoog ophiefden en de zuivere klanken luid deden klinken tot achterin de zaal, herinner ik mij zulk een repetitie Mahler met een vreugdevol gezicht te hebben horen zeggen: :”genau so habe ich es mir gedacht”.

Voor hij te Amsterdam kwam waren verhalen over zijn persoonlijkheid, zijn karakter tot ons gekomen. We hadden gehoord van zijn wijze van leven in een omgeving van verfijnde eenvoud, in zijn studeerkamer een mooie tekening van Hokusai of een andere beroemde Japanner. Te Wenen was hij ook directeur van de Opera. Hij was daar een belangrijke figuur in het openbare leven, niet gemakkelijk, niet meegaand, maar oprecht, Toen de in dat openbare leven bekende Frau Kantorowitz, benijd door haar soirées, waarop de hoogste chic niet ontbrak hem door een lid van die hoogste kringen deed weten, dat zij het op prijs zou stellen hem te ontmoeten, antwoordde hij slechts dat zijn spreekuur dan en dan was en hij Frau K. gaarne zou ontvangen.

Het kwam ook voor dat iemand uit de kringen van het Hof, verwant aan de Keizerlijke familie hem bezocht met het verzoek een hem bekende dame tot het opera ensemble toe te laten. Dan eiste hij van zulk een dame precies hetzelfde, niet minder dan hij van andere sollicitanten vergde; met het gevolg dat zij niet werd toegelaten zo zij niet aan die eisen beantwoordde.

Dit alles maakte hem niet algemeen bemind, maar wel geëerd in een kleine kring, die hem begreep. Bij Mengelberg, die hij als dirigent bijzonder op prijs stelde vond hij in zijn kamer niet één tekening van Hokusai aan de wand, maar was bijna geen plekje aan de wand onbedekt gebleven door soms middelmatige kunstwerken.

Zo vond ik hem, na de hoge trappen van Mengelbergs bovenwoning te hebben bestegen, zenuwachtig, want zoiets hinderde hem, driftig op en neer lopende in zijn kamer. “Das  Geschwätz des Vaters hängt bei dem Sohne an der Wand”, zei hij en hij dacht hierbij aan de bijna niet eindigende verhalen van de brave oude Vader van Mengelberg en wees op al die zogenaamde kunstwerken.

Op een dag zonder repetitie zouden we hem een indruk geven van Amsterdam “Wij”betekende Willem Mengelberg, Alphons Diepenbrock en ik. Wij zouden dit te voet doen, wat Mahler wenste. Zo liepen we dan door de van Eeghenstraat, waar Mahler’s aandacht werd getrokken door het huis van de heer Simons, dat toen stond naast no. 92 van Charles E.H. Boissevain en dat later met grote zorg is afgebroken en in een andere gemeente weer is opgebouwd. Het bleek moeilijk een wandeling met Mahler te maken, want dan was hij voor, dan weer achter, vervuld van eigen gedachten zodat het voeren van een gesprek niet mogelijk was, Bovendien was hij zonder hoed uitgegaan, iets dat 50 jaar geleden te Amsterdam practisch niet goed mogelijk was, want dan kwam een Amsterdamse jongen- altijd vol belangstelling – en vroeg “baas waar is je hoed” en bleef bij hem staan. Zo stond hij dan geruime tijd voor dat huis van Simons, dat hij bewonderde. Hij hield van de gedachte van de architect die de schoorsteen van de aan de straatzijde grenzende keuken bouwde in een boog omhoog gaande naar de hoge schoorsteen van het hoofdgebouw. Tenslotte liepen we  verder maar dan liep hij alleen vooruit, dan weder bleef hij achter.

Wij kwamen op het Damrak waar de Beurs van Berlage sedert 1903 staat. Die trok hem ook dadelijk en het was merkwaardig, dat het huis van Simon van dezelfde architect is. Hij uitte zijn bewondering voor de Beurs zonder aanvankelijk te weten dat het een Beursgebouw was.                                        

Hendrik Petrus Berlage  architect (1856-1934)              

Beurs van Berlage in Amsterdam

Toen Diepenbrock hem dit zei en dorst te zeggen dat hij niet tot de bewonderaars van dit Beursgebouw behoorde, verdedigde hij zijn houding, zeggende, dat een Beursgebouw, een gebouw waarin zaken worden gedaan, allerlei hebzuchtige gedachten de voorrang hebben, niet uiterlijk het karakter moet dragen van een Tempel. Hij vroeg de naam van de architect en noemde Berlage een groot architect. “Sagen Sie Ihm”, zei hij,”dat ik hem een groot architect vind” En dat heb ik gedaan. Toen gingen we naar de Jodenbreestraat en het staat mij helder voor de geest hoe Mahler daar voor het huis van Rembrandt stond zonder hoed, omringd door levendige, jonge bewoners van die buurt, die hem vragen stelden. Maar hij luisterdé er niet naar, keek naar dat oude huis, zei:  “durch diese Fenster hat er geguckt”, gevolgd door de verzuchting dat hij hoopte “onmiddellijk te sterven zodra hij niet meer zou vooruitgaan in kennen en kunnen”.

Des avonds had het bestuur van het Concertgebouw hem te dineren gevraagd in het Restaurant van Laar en zouden wij met hem aan de op de gebruikelijke wijze versierde tafel zitten. Maar hij, die gewend was aan eenvoud, kon het gezicht op dat hoge middenstuk met vruchten en bloemen niet verdragen en droeg het: zonder iets te zeggen, naar een nabij buffet, een ongebruikelijke daad voor een gast.

Hij onderwierp zich verder aan de gewone eisen, die een gast in acht moet nemen, was een vriendelijke gast, die Amsterdam had bewonderd bij zijn wandeling door de stad, tot aan het dessert het gesprek kwam op Multatuli, wiens werken hij bleek te hebben gelezen en die hij bewonderde. Toen een der bestuursleden zei, dat Multatuli een slecht ambtenaar was geweest, was hij er door getroffen, zo zei hij, dat hij hier Multatuli moest verdedigen. Hij zou het zich tot een grote eer rekenen zo Multatuli aan deze tafel had kunnen zitten, hem te mogen toespreken – hij stond daarbij op en maakte een  buiging voor de denkbeeldige gast en dan te zeggen:”Mijnheer Multatuli, ik heb voor U een diep gevoelde de bewóndering en haat alle droogstoppels”. 

Eduard DouwesDekker (Multatuli) schrijver, assistent-resident Ned Oost Indië (1820-1887)

De bestuurders van het Concertgebouw waren gewend aan de omgaan met kunstenaars. Kunstenaars hadden een voorname plaats in hun hart en zo verliep de avond óp de aangenaamste wijze.

Behalve de uitvoering van enige van zijn werken volgde nu nog een bezoek aan Drafna bij Naarden, de woonplaats van Charles Boissevain, de algemeen bekende journalist, directeur en hoofd van het Algemeen Handelsblad. Daar zong onze zangeres Aaltje Noordewier-Reddingius de solopartij van de 4de van zijn symfonieën. De sfeer van Drafna trok hem aan en dat is geen wonder. Met de familie Boissevain aan tafel gezeten in een huiselijke omgang van medeleven en begrijpen, vertelde hij van zijn werk en leven,het “innere Ohr” dat hem leidde bij zijn symphoniën, zijn bewondering voor Japanse kunst, de boeken van Lafcadio Hearn. Hij bewonderde ook de omgeving, die hij met ons doorwandelde,zoals van zelf spreekt soms vooruit lopend, alleen, mijmerend, denkend waaraan. Later zou ik met hem wandelen langs de boorden van de Amstel voorbij het Kalfje en zou hij plotseling uit troepen: “Hier möchte ich wohnen in diesem kleinen Häuschen”. We waren op een stil plekje gekomen, de glinsterende Amstel, een bocht van de rivier,een paar kleine huisjes, een paar bomen; dit Hollandse vredevolle tafereel had hem getroffen.

Een jaar later kwam hij weer en zou zijn 2e symfonie worden uitgevoerd met dat indrukwekkende slotkoor. Hij zat vaak op mijn kantoor en eenmaal toen ik de tekst van dat slotkoor nodig had voor het programma,  dat ik bezig was klaar te maken voor de druk vroeg ik hem het voor mij op te schrijven. Hij voldeed aan mijn verzoek en zo bezit ik het in zijn handschrift:

Tekst uit slotkoor van de tweede symfonie van Mahler. De tekst is in 1905 door Mahler zelf geschreven voor H. de Booij

Tijdens dit bezoek dirigeerde Mahler de 2de en 4de symfonie. Mengelberg had Mahler voorgesteld de 4de symphonie vóór en na de Pauze te spelen, vóór de Pauze onder Mahler, na de Pauze onder Mengelberg en dat vond Mahler een geniale gedachte. Zo gebeurde het. Na de Pauze zat Mahler in de zaal en liet zich zijn symphonie voorspelen Na terugkomst te Wenen zei hij aan Alma, zijn vrouw: “dass es ihm gewesen sei als ob er selbst dirigiere, so genau hatte Mengelberg seine Intentionen erfasst”.

Toen hij in 1911 stierf zijn Diepenbrock en ik naar Wenen gereisd om tegenwoordig te zijn bij de begrafenis. Ik laat hieronder nog volgen de solopartij van de 2de symphonie, welke Mahler voor mij opschreef.” 

Tekst uit “Urlicht aus das Knaben Wunderhorn”  . De tekst is in 1905 door Mahler zelf geschreven voor H. de Booij

Aanhangsel: 

Het Concertgebouworkest versus de Naamloze Vennootschap Concertgebouw

Hendrik de Booij werd op 19 januari 1904 benoemd als administrateur van het Concertgebouw. De reden van deze benoeming is gelegen in het feit dat zijn voorganger Willem Hutschenruyter door het bestuur van het Concertgebouw werd ontslagen. Ik wil toch even in herinnering oproepen dat het hier ging om een strijd tussen het orkest en de dirigent Mengelberg, die zich daarbij gesteund voelde door het bestuur van het Concertgebouw. Ik wil hiervoor enkele citaten geven uit het boek: Historie en kroniek van het Concertgebouw en het Concertgebouworkest 1888-1988 Deel I Voorgeschiedenis 1888-1945 pagina’s 121-130: (de foto’s zijn door mij bij de tekst gevoegd)

Het orkest versus de Naamlooze Vennootschap

Uit de vele verzoeken tot salarisverhoging die in de loop der jaren door de orkestleden zijn verstuurd, blijkt inderdaad dat Mengelberg steeds weer het laatste woord had en menigmaal ook het bestuur in verlegenheid bracht door beslissingen te nemen die niet direct verantwoord genoemd konden worden. Dat hij daarbij Hutschenruyter gepasseerd heeft, spreekt welhaast vanzelf: naar Mengelbergs mening stond hij zelf als orkestdirecteur nu eenmaal boven de administrateur. Al zou de persoonlijke verhouding tussen Hutschenruyter en Mengelberg daarop verbeterd zijn, eerstgenoemde was niet uitsluitend uit op het halen van een persoonlijk recht. Want in dezelfde nota kwam hij met een voorstel van geheel andere aard, namelijk een scheiding te realiseren tussen het Gebouw en het Orkest. Als voorbeeld daartoe noemt Hutschenruyter de Nederlandsche Opera, maar hij had wellicht ook de plannen kunnen aanvoeren die Henri Viotta (1848-1933) reeds in 1888 in deze richting geopperd had, toen hem de functie van eerste orkestdirecteur werd aangeboden. Henri Viotta (1848-1933), die begin 1904 bezig was in Den Haag een nieuw orkest op te richten, schreef Hutschenruyter op 5 februari 1904 hierover: ‘( … ) Uw plannen tot reorganisatie van de zaak berusten op dezelfde gedachte, die ik de Directie van het Concertgebouw heb medegedeeld by de oprichting: scheiding der exploitatie van zaal en orkest. Men heeft het toen niet gewild, men schijnt het ook thans niet te willen, doch men zal er mijns inziens eens toe moeten komen, wil men de zaak niet laten te gronde gaan. ( … )’

Henri Viotta (1848-1933) musicoloog, dirigent en componist

Met het oog op die vergaande structurele plannen besloot Willem Hutschenruyter in november 1903 nog ‘eenige voorstellen in overweging te geven, welke meer in het byzonder betreffen de verhouding van het Concertgebouw-Orkest tot de Naam!. Vennootschap

Zeven punten in deze nota zijn het vermelden meer dan waard: 

1. De exploitatie van het Orkest en het Gebouw worden administratief gescheiden. 

7. De orkest-exploitatie wordt gecontroleerd door het bestuur, terwijl jaarlijks aan een, door de algemeene vergadering van het orkest te benoemen commissie van 3 leden inzage daarvan wordt gegeven

8. De Algemeene Vergadering van het orkest wordt in de gelegenheid gesteld aan het bestuur wyzigingen in de begrooting der orkest-exploitatie voor te stellen. 

10. Alvorens besluiten te nemen, die op de orkestexploitatie van invloed kunnen zyn, stelt het bestuur de Algemeene Vergadering van het orkest in de gelegenheid daaromtrent een adviseerende stem uit te brengen. 

11. Uitbreiding van het orkest, waarvan belasting van orkest-budget het gevolg is, zal niet geschieden, dan met toestemming van de Algemeene Vergadering van het orkest. 

14. Overeenkomsten tusschen de leden van het orkest en het Concertgebouw worden gesloten volgens een door de Algemeene Vergadering van het orkest ontworpen en door het bestuur goedgekeurd contractformulier . 

16. By vacatures in de functies van orkest-directeuren wordt het orkest in de gelegenheid gesteld candidaten aan te bevelen, zoo mogelijk na proefdirigeeren, waartoe het bestuur zyn medewerking verleent. ‘

Bijgevoegd was een brief aan de secretaris van het Concertgebouwbestuur, mr. R. van Rees, gedateerd 18 november 1903:

( … ) Aan deze voorsteIlen ligt de overweging ten grondslag, dat – wil een zaak een normale ontwikkeling hebben – het van tyd tot tyd noodig is de verhoudingen en omstandigheden, waaronder wordt gewerkt, in overeenstemming te brengen met het standpunt van ontwikkeling, dat bereikt is. 

( … ) Het spreekt vanzelf, dat de mogelijkheid niet buitengesloten is, de punten, die ik in overweging geef, te wyzigen. De beginselen, die daaraan ten grondslag liggen, n.!. het orkest in zekeren zin te doen participeren in de meerdere of mindere welvaart van de zaak; het een adviseerende stem te geven in die zaken, waarbij zijn belang ten nauwste betrokken is en den toestand van vogelvrijheid, waarin het thans verkeert, op te heffen, zou ik echter niet kunnen prijsgeven. ‘ 

Het bestuur kon zich met deze visie bezwaarlijk verenigen, hetgeen voor-Hutschenruyter c.s. een duidelijk teken was van het ‘conservatisme’ van dit ‘regentencollege’. (…)Het grootste deel van het orkest schaarde zich in het conflict direct achter Hutschenruyter, niet in het minst omdat hij de eigenlijke zakelijke leider was van het orkest en dus verantwoordelijk voor de aanstellingen van salarissen van de musici. Maar ook omdat bij verscheidene orkestleden al geruime tijd ongenoegen bestond over hun positie ten opzichte van de Naamlooze Vennootschap Het Concertgebouw en ten aanzien van de houding van Mengelberg tegenover het orkest. Zo mocht Mengelberg de orkestleden niet alleen geldboetes opleggen (daartoe bestond een uitgebreid reglement met exacte bedragen), maar ook op staande voet ontslaan (‘Zonder tucht, gestrenge tucht, is een orkest ondenkbaar’, schreef Charles Boissevain in het Algemeen Handelsblad van 11 juni 1904)

Charles Boissevain (1842-1927) hoofdredacteur van het Algemeen Handelsblad

Of zoals het bestuur van de Naamlooze Vennootschap Het Concertgebouw het in een schrijven van 6 december 1903 aan de orkestleden formuleerde: ‘( … ) dat den Orkest-directeur de meest volstrekte zelfstandigheid blijft verzekerd in de leiding der repetitieën en muziekuitvoeringen, de wijze van repeteren, – en tevens ook de bevoegdheid om zodanige maatregelen, met name boeten en ontslag, toe te passen, als hem voor de handhaving van zijn gezag nodig voorkomen, behoudens beroep op ons Bestuur na afloop der repetitie of uitvoering.’

Tussen de verschillende partijen in het conflict waren over en weer grieven ontstaan. Het ging zelfs zo ver dat Mengelberg door het bestuur van de N. V. een onderzoek liet instellen naar de houding van de eerste violoncellist Mossel: ‘Door ons werden successievelijk gehoord 7 getuigen, allen orkestleden, waarvan drie gekozen uit de orkestleden door U aangewezen en drie uit de orkestleden door den Heer Mossel aangeduid.

De hun voorgelegde vraagpunten luidden: 

1: ‘Is het waar dat de Heer Mossel somtyds opzettelijk hooger of laager speelt dan in de partij staat, op andere wyze zeer hinderlijk is voor den directeur door zyne houding tydens de repetitien, en soms ook tydens de uitvoeringen hinderlijk is voor den goeden gang van zaken?’ By dit punt werd tevens telkens de vraag gesteld of de Heer Mengelberg in de laatste maanden speciaal ten opzichte van den Heer Mossel, provoceerend gedurende de repetitien en uitvoeringen is opgetreden. 

2: ‘Is het waar dat de Heer Mossel, buiten repetitien of uitvoeringen, zich omtrent den orkestdirecteur opruiend uitlaat tegenover orkestleden en dit o.a. gedaan heeft na de strykorkest repetitie op 13 November j.l. door in de repetitiekamer tot de aanwezige orkestleden op hoogen toon uit te roepen: ‘het is beneden onze waardigheid om in die kamer (d.i. de kamer van den orkestdirecteur) te gaan, niemand gaat in die kamer.’ 

Omtrent punt 1 werd door het Bestuur geene zekerheid verkregen, ( … ). 

De onzekerheid, ( … ), bestaat niet ten opzichte van vraagpunt 2. Door alle getuigen, die er by waren, wordt beslist verklaard, dat de Heer Mossel in de repetitiekamer op 13 November j.l. ongcveer gesproken heeft als in het vraagpunt is aangegeven. ( … ) Verder heeft het Bestuur uit het verhoor de overtuiging gekregen, dat de Heer Mossel zich ook elders in afbrekenden en ongunstigen zin over den Directeur heeft uitgelaten. 

Bovendien wantrouwde Mengelberg de houding van zijn tweede dirigent en concertmeester, André Spoor. Aan de andere kant dreigden de orkestleden eind januari 1904 met een staking. De situatie was gespannen. Dat bleek onder meer uit de geruchten die de ronde deden, uit de verzoeken van orkestleden om met Mengelberg over de situatie van gedachten te wisselen en uit enkele anonieme brieven aan Mengelberg van ‘eenige werkelijke vrienden’, die meldden dat de Vereeniging ‘Sempre Crescendo’ op 20 november 1903 een vergadering had uitgeschreven om met Willem Hutschenruyter de manier van repeteren van Mengel berg te bespreken. Zij hoopten dat Mengelberg die vergadering zou kunnen boycotten door juist op dat tijdstip een extra repetitie te plannen

André Spoor (1867-1929) Tweede dirigent en concertmeester van Het Concertgebouworkest

De Vereniging ‘Sempre Crescendo’ was in 1898 opgericht met als doel de ‘geestelijke en stoffelijke belangen’ van de orkestleden voor te staan. Achteraf beschouwd, zeker met het oog op de ontwikkelingen rond het Concertgebouwconflict, is ‘Sempre Crescendo’ de eerste vakbond van orkestmusici geweest. Hutschenruyter was in 1902 gevraagd president van deze vereniging te worden, maar had geweigerd, aangezien deze functie niet verenigbaar zou zijn met zijn positie als directeur-administrateur van de Naamlooze Vennootschap Het Concertgebouw. Daarop werd hem het ere-voorzitterschap aangeboden. In januari 1904 was overigens op initiatief van de componist Julius Röntgen en onder strikte geheimhouding een fonds van ongeveer 40.000 gulden bijeen gebracht om het orkest in zijn geheel te laten voortbestaan wanneer het bestuur van de N.V. besluiten zou de contracten te verbreken.

Julius Röntgen (1855-1932) componist en dirigent

Op 18 januari 1904 werd door een zestigtal orkestleden een verzoekschrift ingediend bij het bestuur van de Naamlooze Vennootschap Het Concertgebouw, waarin zij hun zorgen uitten over het vertrek van Willem Hutschenruyter en met klem aandrongen het op handen zijnde ontslag ongedaan te maken. Tevens brachten de musici hun arbeidscontract ter sprake:

‘Meer in het bijzonder hebben wij het oog op de toepassing van het contract, door ieder onzer aangegaan. In dit contract wordt de nadruk gelegd op onze individuele verplichtingen, terwijl rechten stiefmoederlijk ons toebedeeld, zo niet in de schaduw gesteld zijn. De gestrenge letter van dit contract, in onverbiddelijk gestrenge geest gehandhaafd, zou het natuurlijk gevolg hebben dat persoonlijke gevoeligheden gewekt, of ontstaan, bestendigd worden. Tenzij tijdig ontweken, zouden botsingen van die aard lichtelijk leiden tot blijvende verstoring der goede verstandhouding, bij collegiale samenwerking overal, maar zeker bij het uitvoerend deel ener instelling als de onze, noodzakelijk ( … )’ 

Hutschenruyter was volgens de orkestleden in staat geweest de strenge toon van hun contract te verzachten en voor hen op de juiste wijze te bemiddelen. Aangezien hij zijn ontslag had aangeboden, wensten de musici een minder streng contract. Enkele wensen van hun kant had Hutschenruyter reeds in april 1903 in de eerder genoemde nota met voorstellen tot reorganisatie verwerkt. Het schijnt evenwel dat het bestuur pas door het verzoekschrift van 18 januari 1904 ging beseffen dat er onder de orkestleden ontevredenheid bestond over hun contract.

Het bestuur werd daarop tot tweemaal toe verzocht om een onderhoud met een commissie, bestaande uit vijf orkestleden en een buiten het orkest staande zesde persoon. De eerste maal had men als ‘buitenstaander’ de bekende jurist en trouwe concertbezoeker, mr. J.A. Levy, aangetrokken. Het bestuur van de N. V. weigerde echter principieel een buitenstaander tot de besprekingen toe te laten. Naar hun oprechte mening ging het immers om een intern conflict, zelfs al was het een en ander reeds in de dagbladen uitgelekt. Als vervanger van. mr. Levy werd vervolgens Willem Hutschenruyter genoemd, aan wie precies op de dag van dit tweede schrijven, 5 februari 1904, eervol ontslag was verleend, waardoor ook hij als een buitenstaander werd aangemerkt. Het bestuur koesterde geen enkele wrok jegens Hutschenruyter, ‘doch wij hebben gemeend deze inmenging van buiten bij deze eerste bespreking van de belangen en wenschen van onze orkestleden niet te moeten aanvaarden. Wij verklaarden ons echter telkenmale bereid alsnog een commissie uitsluitend bestaande uit orkestleden te ontvangen: Daar het intusschen natuurlijk onze bedoeling niet kan zijn, kunstenaars die met hun werkkring als orkestleden ontevreden zijn, langer dan volstrekt noodig is aan hun contract te binden, hebben wij aan het orkest bekend gemaakt, dat wie zich dienaangaande vóor of op 16 Mei e.k. verklaart, reeds op Augustus zijn ontslag kan krijgen.’

Met Hutschenruyter vertrok uiteindelijk een aantal van de meest vooraanstaande orkestleden, onder wie de eerste concertmeester en tweede dirigent André Spoor, de eerste violoncellist Isaäc Mossel, de solo-fluitist A. Best en de solo-trompettist H. W. Hofmeester (enkelen hielpen mee bij de oprichting van het Residentie-Orkest in datzelfde jaar). Vier maanden later schreef het bestuur van ‘Sempre Crescendo’ alsnog een lange brief aan het bestuur van de Naamlooze Vennootschap Het Concertgebouw en zette de grieven van de afgelopen jaren onomwonden uiteen. 

De volgende passage uit deze brief, gedateerd 27 mei 1904 en ondertekend door Arnold Drilsma en H. Stips, geeft een goed beeld van

het ongenoegen van menig orkestlid en de gespannen verhouding tussen de orkestleden en hun dirigent: 

‘( … ) Dat de hoofdoorzaak hiervan te zoeken is in de slechte verstandhouding tusschen dirigent en orkest is U reeds bekend en dat de oorzaak daarvan op hare beurt bij den eersten gezocht moet worden meenen wij met eenig recht te mogen beweren. Zeer zeker willen wij toegeven, dat in den loop van een negental jaren ook van de zijde van het een of andere orkestlid iets kan zijn gezegd of gedaan, dat liever gezwegen of nagelaten had moeten worden, maar, daargelaten dat men daarvoor een geheel orkest niet verantwoordelijk kan stellen, zijn die gevallen zoo zeldzaam geweest, dat het aantal daarvan zeer gering is, vergeleken bij de grieven welke bij ons bestaan, vooral wanneer men daarbij in aanmerking neemt, dat het orkest bestaat uit een 70-tal personen en dus de kans op het begaan van tekortkomingen onzerzijds zoo veel maal grooter is. (…)In de eerste plaats de repetities: Deze onderscheiden zich van de zijde van den dirigent door eene onzakelijkheid waardoor zij een buitengemeen afmattend en geestdoodend karakter verkrijgen, zoodat het bewaren van orde en rust in het orkest vaak bijna tot onmogelijkheid wordt.

Wanneer het ons vergund is omtrent de oorzaak van dit verschijnsel onze meening te zeggen, dan gelooven wij die te moeten zoeken in ‘t o.i. niet voldoende bestudeeren van partituren vooraf, waardoor de Heer Mengelberg eerst in de repetitie tempi en nuanceering overweegt en vaststelt, terwijl dan later de oorspronkelijke opvatting dikwijls weder eene wijziging ondergaat. Rekent men daarbij de eigenschap van den Heer Mengelberg van – al naar gelang van tijdelijke gezindheid – met gezochte op en aanmerkingen zijne bijzondere aandacht te wijden aan bepaalde personen, dan zal het Uw bestuur niet moeilijk vallen zich een denkbeeld te vormen van de kwellingen, die het orkest op de repetitie’s dikwerf heeft te ondergaan. (…) De programma’s bewegen zich binnen steeds engere repertoire-grenzen en het gevaar dreigt, dat – waar vroeger het Concertgebouw repertoire toonaangevend was – in de toekomst aan de vraag naar meerdere afwisseling niet door voldoend voorbereide uitvoeringen kan worden voldaan. Een tweede grief, waarmede het bovenstaande in nauw verband staat, is het weinige vertrouwen, dat de heer Mengelberg blijkt te stellen in de intelligentie en de artistieke kwaliteiten van het orkest, zooals blijkt uit zijn optreden in repetitie’s en zijn houding gedurende uitvoeringen. Daardoor ontstaat een gevoel van onzekerheid en miskenning, waardoor schade wordt gedaan aan de opgewekte stemming, vereischt voor eene goede artistieke uitvoering

Ten slotte stelde het bestuur van ‘Sempre Crescendo’ het bestuur van de N.V. voor, dat met de komende vernieuwing van de contracten met de orkestmusici in het vooruitzicht, een nieuw contract op te stellen, niet tussen het bestuur en elke musicus afzonderlijk, maar tussen het bestuur en het orkest als maatschappelijk lichaam. Het spreekt bijna vanzelf dat een dergelijk verzoek niet kon worden ingewilligd, evenals de wensen van Hutschenruyter eerder in het seizoen. Er bestonden voor de orkestleden vrijwel geen sociale regelingen. In mei 1901 was er weliswaar een Ondersteuningsfonds opgericht en vijf jaar later zag het Pensioenfonds het daglicht. Maar de musici waren in feite volkomen afhankelijk van de financiële staat van de Naamlooze Vennootschap Het Concertgebouw en dus van de inzet van het bestuur om tot een optimale exploitatie van zowel het gebouw als het orkest te komen. Daarvoor was Willem Mengelberg een onmisbare schakel. Het publiek stond als één man achter hem, adoreerde hem als geen ander. Het bestuur moest dus steeds weer schipperen tussen de belangen van de orkestleden (waarvoor ze zeker niet blind waren), de belangen van hun lastige dirigent, wiens vertrek volgens menigeen het einde van het orkest zou betekenen, en de belangen van het Gebouw. Niettemin kwam het bestuur van de N. V. eind mei 1904 met een nieuw contract. Hierin was de .• rol van de administrateur beter vastgelegd (zoals c:~ in het concept-Hutschenruyter van mei 1903). ” De orkestleden kregen meer mogelijkheden tot beroep in geval van strafbepalingen door de orkestdirecteur of de administrateur. De zomervakantie (sinds 1900) werd van twee naar drie weken verlengd, terwijl de bepaling dat de contracten voor onbepaalde tijd opgezegd konden worden in geval van overmacht (oorlog, epidemie) en enig van hogerhand opgelegd verbod om concerten te geven voor een periode langer dan twee weken, geschrapt werd. De strafmaatregelen zijn evenwel bepaald denigrerend gebleven: boetes voor te laat komen, boetes voor het verlaten van de plaats in het orkest zonder toestemming van de dirigent, boetes voor wanordelijk gedrag en oneerbiedige opmerkingen aan het adres van het bestuur, de administrateur en de orkestdirecteur.

Het bestuur was niet erg te spreken over de houding van de orkestleden. ‘( … ) Die houding is geenszins van dien aard geweest als ons Bestuur verwachten mocht na de wijze, waarop onzerzijds steeds tegenover hen is opgetreden en na al de offers die wij ons getroost hebben, om de exploitatie in stand te houden en daardoor ook de belangen der orkestleden te bevorderen. Dit moet in de toekomst veranderen, en wij hebben ernstig overwogen of wij ook met de hier bedoelde orkestleden een nieuw contract mochten aangaan. Nu wij onzerzijds daartoe besloten hebben, achten wij het toch onraadzaam, zoolang geen andere geest onder hen gebleken is te bestaan, sommige der voorstellen goed te keuren die zouden strekken om het gezag van den muziekdirecteur en van ons Bestuur te verzwakken. ( … )Eindelijk maken wij U opmerkzaam, dat het grootendeels van de orkestleden zelf zal afhangen of het orkest op den duur zal kunnen voortbestaan. ( … ) Aan de medewerking van de zijde van den Muziekdirecteur zal het, gelijk wij op goede gronden meenen te mogen verwachten, niet ontbreken. Maar ook de medewerking van alle orkestleden met Muziekdirecteur en Bestuur is onmisbaar om het publiek te overtuigen, dat het ook voor het vervolg op even voortreffelijke uitvoeringen kan blijven rekenen als tot nu toe werden gegeven. ( … )’

Op 6 juni 1904 werden zowel de boven geciteerde brief van ‘Sempre Crescendo’ als de geciteerde vermanende brief met het contract dat door het bestuur van de N. V. aan de musici gezonden was om op 7 juni getekend te worden, op verzoek van ‘Sempre Crescendo’ in het Nieuws van den Dag gepubliceerd, ‘om nu iets anders en wat meer te geven dan de vage geruchten, welke men hier en daar kan lezen. (…)’

Het bestuur van de N. V. reageerde woedend. De Vereniging ‘Sempre Crescendo’ werd opgeheven. De meeste orkestleden tekenden het contract. De taken van de administrateur werden tijdelijk vervuld door de oud-zee-officier H. de Booy, die in 1905 tot het bestuur van de N.V. toetrad en opgevolgd werd door H. Freyer. Langzaamaan keerde de rust weer terug. Een werkelijke oplossing van deze zeer reële problematiek zou evenwel pas in 1951 gevonden worden, toen de belangen van het gebouw en van het orkest eindelijk en definitief van elkaar gescheiden werden.

Het is te begrijpen dat Willem Mengelberg zich over de hele affaire bijzonder druk heeft gemaakt. Hoewel niet in zijn ogen, was hij uiteindelijk evenzeer aanleiding als mikpunt van het ongenoegen der orkestleden. Bovendien diende het orkest zijn zware dagelijkse taak gewoon voort te zetten. Juist in deze spannende tijd kwamen enkele van de grootste toonkunstenaars, onder wie Mahler en Strauss, met het orkest werken. Van Rees en Charles Boissevain hebben dan ook met een uiterste aan takt (wat niet bepaald Mengelbergs sterkste kant was) getracht hun dirigent tot kalmte en grootmoedigheid te manen. Zo schreef Boissevain (27 april 1904): (Red. brief aan Mengelberg)

‘Ge hebt een moeilijken en ellendigen tijd gehad, maar het bestuur en Uwe vrienden niet minder, maar maak het nu toch niet moeilijker voor U zelf en voor de anderen door na alles wat er gebeurd is olie in het vuur te gaan gooien. Ge zijt Mossel, Dahmen, Gerke en Best kwijt; wees nu grootmoedig tegenover de anderen. Spreek eens met ieder individueel en vergeet en vergeef: denk er aan, dat het voor hen een strijd is voor hun broodwinning en dat bij zelfs veel hooger staande menschen elk middel wordt gebruikt ter zelfverdediging. Ik weet, dat het voor je moeilijk zal zijn – ik vrees zelfs dat het je onmogelijk zal zijn, maar wees grootmoedig met een breeden zwaai; daal niet te veel af in al de details. Het publiek kent deze trouwens niet en over de details zullen zelfs ‘kenners’ het niet altijd eens zijn. Verwaarloos deze dus met een breeden zwaai. Er is conflict tusschen U en het orkest (grootendeels tenminste). Het orkest heeft in alles de absolute nederlaag geleden. Hutschenruyter is weg. (…) Mossel doet pogingen tot verzoening. Spoor houdt Uw brief ( … ) in zijn zak.(…) Er begint kentering te komen in de opinie der orkestleden. Nu een woord Uwerzijds en alles kan weer in orde komen en binnen een jaar kunt ge alles naar Uw hand zetten, zijn Uw groote vijanden van heden Uwe vrienden geworden. Spreek dat woord toch, wat ik U bidden mag. Ik weet, dat de Booy en Diepenbrock, die beide groote bewondering voor U hebben en met hoogst vriendschappelijke gevoelens te Uwen opzichte zijn bezield, deze meening deelen. Zie het zo uit te mikken, dat Mossel er niet is en zeg dan aan het orkest, dat ge alles vergeven en vergeten wilt; dat ge zelf zeker ook fouten hebben [sic] gemaakt, maar dat ge hen verzoekt om ook het verleden te vergeten en met een schoone lei te beginnen.(…) ‘Kom mannen laat ons allen elkaar de hand geven en poogt Uwerzijds in mij ook goede eigenschappen te vinden in plaats van al mijn fouten en foutjes breed uit te spinnen. Vergeten wij nooit, dat er nijd en afgunst is en dat er velen mij mijn positie benijden en velen niets liever zouden zien dan dat er in het orkest vele plaatsen vrij kwamen. Laat ons weer opnieuw beginnen en pogen elkaar beter te begrijpen en voor zoover noodig te waardeeren. Dan kunnen we te samen de instelling welke ons lief is weer tot grooten bloei brengen en na de zoo moeilijke tijden die wij allen hebben doorleefd kunnen door eendrachtig samen te werken en in de eerste plaats de kunst en de groote meesters te dienen aan het bestuur toonen hoezeer wij op prijs stellen hetgeen ze al die jaren lang voor het Concertgebouw en zijn orkest hebben gedaan.Zou je dat kunnen doen? Is het je mogelijk om eens die details te verwaarloozen en je op het verheven standpunt te plaatsen, waardoor je een daad zou kunnen verrichten die iedereen – zelfs je vijanden zouden kunnen noemen: den daad van een waarlijk hoogstaand, van een groot man. Beste beste kerel. Ik houd van je – onder alle omstandigheden en altijd. Maar als je dat kan doen … ‘

Dr.Ch.E.H. Boissevain, bestuurlid  Concertgebouw N.V.1903-1904 en 1915-1931 (zoon van Charles Boissevain, hoofdredacteur Algemeen Handelsblad)

In de notulen van de bestuursvergaderingen van de N.V. wordt nergens vermeld of Mengelberg zich inderdaad tot het orkest heeft gewend. Op  25 april had hij de vergadering wel laten weten  dat wat hem betreft zes musici moesten verdwijnen: de eerste violisten André Spoor, Arnold  Drilsma en M.B.Seemer, de altist S. L. Wertheim, de violoncellist B. Drilsma en de hoboist Verheggen. En op 11 mei gaf hij het bestuur te  kennen dat het moest kiezen tussen hem of André Spoor. Deze laatste werd derhalve ontslag aangezegd. Enkele weken eerder had het bestuur overigens voering zelf een lijst opgesteld met veertien orkestleden, onder wie afgezien van de door Mengelberg genoemden de eerste violist Simon Spoor, de tweede violisten F. Togni, Trompetter en F. Frerichs, de violoncellist Leon Meerloo, de fluitist Best, de trompettist Hofmeester en de slagwerker P. Jeuken. Volgens de notulen hebben tenslotte per 25 april 1904 ontslag aangevraagd de solo-fluitist Best, de tweede concertmeester J. Dahmen, de aanvoerder der violoncelli 1.Mossel, de tweede violist W. J. Gerke en de harpiste mevrouw Hutschenruyter. Bij het vernieuwen van de contracten verdwenen tevens de solo-trompettist Hofmeester, en de heren S. Spoor, S.L. Wertheim en W.G. Robert (eerste violist). In november 1904 volgde nog het ontslag van de hoboïst Verheggen, terwijl in de zomer van dat jaar ook concertmeester Louis Zimmermann vertrok, aangezien hij elders een betere betrekking kon krijgen. Zimmermann kwam overigens in 1910 weer terug bij het Concertgebouworkest en bleef daaraan tot zijn pensionering in 1940 als concertmeester verbonden. In totaal gaat het dus om elf musici (inclusief André Spoor en zonder Louis Zimmermann) die door het conflict het orkest verlaten hebben en niet het dertigtal dat in enkele boeken over het Concertgebouw vermeld wordt. Niettemin bevonden zich onder deze tien enkele van de belangrijkste musici van het orkest en hebben het bestuur en de orkestdirecteur zich de grootste moeite moeten getroosten om in de daardoor ontstane vakatures te voorzien. De orkestvereniging ‘Sempre Crescendo’ wordt tot in de herfst van 1904 nog in de notulen genoemd en verdwijnt dan geheel van het toneel.

Tot zo ver de citaten uit het boek over de geschiedenis van het Concertgebouw en de reden waarom mijn grootvader werd benoemd in 1904 tot administrateur van het Concertgebouw.

De Vereniging ‘Het Concertgebouworchest’ is in 1915/16 opgericht. Haar doel is thans het behartigen van de belangen van de musici en andere personeelsleden van de Stichting Koninklijk Concertgebouworkest. De Vereniging speelde een cruciale rol in de scheiding tussen het Concertgebouw N.V.  en het Concertgebouworkest. In de periode 1951-1952 was zij vertegenwoordigd in de Commissie van Vier (Rijk, Gemeente, N.V. en orkest) die een nieuwe structuur moest voorbereiden. Vanaf de oprichting van de ‘Nederlandse Orkeststichting, gevestigd te Amsterdam’ ) in 1952 draagt de Vereniging mede bestuursverantwoordelijkheid. Dus 50 jaar later toen Willem Hutschenruyter daartoe al pogingen ondernam.

Opmerkelijk was laatst de uitspraak van de huidige dirigent van het Concertgebouworkest Mariss Jansons  voor Radio 4:

Mariss Jansons (1943-) huidige dirigent van het Concertgebouworkest “De leden van het orkest worden in vergelijking met het buitenland onderbetaald”.

Simon Reinink (1966) (39 jaar) De nieuwe directeur van het Concertgebouw. Wie weet kan de nieuwe directeur Simon Reinink (1966) hier iets aan doen om de leden van het Concertgebouworkest voor hun wereldberoemde magistrale prestaties beter te belonen!

If you have found any errors, please, notify us by selecting that text and pressing Ctrl+Enter.

Spelling error report

The following text will be sent to our editors: